HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 1-2-3

SAMSUNG

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 1

Ik heb me de laatste maanden toegelegd op het uitbreiden van mijn sociale contacten. Niet dat ik bewust op zoek was naar nieuwe vrienden of dat ik me na mijn vervroegd pensioen geïsoleerd begon te voelen. Verre van dat. Het is eerder een speling van het lot geweest dat ik mij heb ingewerkt in de sociale wereld van de gezondheidszorg. Een boeiende ervaring is het minste wat ik ervan kan zeggen.

Niet dat ziekenhuizen mij compleet vreemd waren, want – wat velen niet weten – is dat ik in een vorig leven toen de dieren nog spraken, ooit de studies van verpleegkunde heb aangevat. Niet dat ik dat beroep ooit een centimeter heb aangevoeld als een roeping, verre van. Maar mijn ouders vonden dat ik na mijn middelbare studies al genoeg geld had gekost en dat ik maar moest gaan werken. Ik had al mijn zinnen gezet op psychiatrie, maar daar hebben ze thuis heel smakelijk om gelachen. In mijn koppigheid heb ik echter een job gezocht in de horeca in de ijdele hoop dat ik daarmee wel mijn studies zou kunnen betalen. Mijn ouders vonden het uiteindelijk toch maar een beetje een louche bedoening dat ik pas thuis kwam wanneer de vogeltjes al begonnen te fluiten, en dus stelden ze een compromis voor. Ik moest dan maar voor psychiatrische verpleegster gaan. Dat was maar drie jaar kosten voor hen tegenover 8 jaar medicijnen en nog eens drie jaar specialisatie. Hun portemonee zou er minder pijn van hebben.

Kortom, ik heb dus ooit stages gelopen in een ziekenhuis en hoewel ik de inhoudelijke materie echt wel interessant vond, waren er te veel factoren die me dwars zaten. Om te beginnen werd mijn stagebegeleidster op slag verliefd op me en kon me geen minuut gerust laten. Ik barricadeerde de deur van mijn kamer op peda, deed alsof ik niet aanwezig was, ontglipte haar waar ik maar kon, maar een stagebegeleidster kan je niet zomaar blijven uit de weg gaan, tenzij je wegloopt. En ik beken mijn onschuldige naïviteit, want ik ging er heel lang van uit dat het een jonge vrouw was die alleen maar dringend op zoek was naar een goede vriendin. Tot die dag dat ze mijn hand nam en die niet meer wilde loslaten. Ze wist nochtans dat ik daar al een tijdje een nieuw lief had opgescharreld.

Enfin, aangezien er daarnaast nog een berg andere redenen waren, viel de beslissing om de boel de boel te laten me uiteindelijk niet zo zwaar. Een voorbeeld van zo een reden was toen ik op pediatrie stond bij de kindjes tussen 2 en 12 jaar met leukemie. Ik moest boterhammen ronddelen en een manneke van 12 jaar – Eric noemde hij – zei dat hij geen honger had en vroeg of ik efkes bij hem op bed wilde komen zitten in plaats van de boterhammen. Hij had bloederige wattenwiekjes in zijn neus en oren en was helemaal uitgemergeld.

– ‘Weet je’, zei hij ‘ik ga heel binnenkort sterven. Dit is de laatste keer dat ik opgenomen wordt en dan mag ik voorgoed naar huis want er is toch niets meer aan te doen.’

Man, man! Toen ik even later uit die kamer kwam had ik een keel als een rioolput en de vijvers in mijn ogen kreeg ik niet opgedroogd. Toen ik in de verpleegstersruimte kwam kreeg ik daar een verschrikkelijke schelding over mijn hoofd.

– ‘Waar hebt gij gezeten? Denkt gij dat ge hier niks anders te doen hebt dan een beetje bij de patiëntjes te zitten kletsen?’

En de dienst oncologie vrouwen bleek alleen maar bemand door oude vrijsters die allemaal al jaren verliefd uitkeken naar de eerste de beste dokter die ze aan de haak konden slagen, maar blijkbaar waren ze al te lang op zoek, want ze waren duidelijk allemaal al serieus aan het verwelken.

Wil het dan gvd toch niet gebeuren dat een verpleegster me op een blauwe maandag kwam zeggen dat er iemand aan de balie naar mij vroeg. Ik kon in de verste verte niet denken wie daar naar mij zou komen vragen. Surprise.

De jongeman waarmee ik die ochtend in de lift had gestaan had mijn naamkaartje van mijn witte schort gelezen en gezien waar ik uitstapte. Hij moet een ‘coup de foudre’ gehad hebben, want hij kwam me vragen om iets met hem te gaan drinken. Wist ik veel dat het een laatstejaars in de medicijnen was. Kreeg ik natuurlijk de haat van de hele crew door te zwelgen.

En neen, die dokter dat heeft niet lang geduurd, want dat was een arrogant ventje. Op een keer vroeg hij me om af te spreken in het cafeetje op de hoek want hij wilde iets met mij bespreken. Toen ik binnenkwam zat hij daar met opengevouwen plannen. Het was het bouwplan van zijn huis en praktijk. Hij wees me waar zijn kabinet zou komen, en waar de wachtzaal.

– ‘En hier komt jouw keuken.’

Hallo? Ik deed het bijna in mijn broek van het schrikken.

– ‘Maar ik wil helemaal geen keuken in jouw huis!’ riep ik uit.

Hij kreeg een kleur als een tomaat, vouwde zijn plannen woest dicht en stond op. Terwijl hij naar buiten liep schreeuwde hij me toe:

– ‘Gij zijt een hoer!’

En heel het café naar mij kijken….

Maar ik was een optimist, en vaak liep ik te neuriën bij het werk. En op een keer had ik de eerste prijs gewonnen bij een talentenjacht van de studenten, een dubbele elpee van Boudewijn De Groot, mijn favoriet indertijd. Ik kende zijn liedjes vanbuiten en zong ze dan ook hele dagen.

Zo kwam ik eens zingend de spoelkamer binnen waar twee van die oude vrijsters stonden te fezelen tegen mekaar. Laten we ze X en Y noemen, want ik ken allang hun namen niet meer. Ik maakte dat ik gauw terug buiten was, want wilde niet storen bij hun ontboezemingen.

Een tel later komt een van beiden, Y, mij achterna en vraagt:

– ‘Hoe wist je dat?’

– ‘Hoe wist ik wat?’

– ‘Van X haar zwangerschap.’

– ‘Van X haar zwangerschap? Bah neen, daar weet ik niks van. Dat mens is toch niet getrouwd?’

– ‘Waarom zong je dat liedje dan?’

Liedje???? Toen schoot me te binnen dat ik net aan die strofe van Boudewijn De Groot zat die luidt ‘Als ik jouw kind was, lieve schat, dan werd ik liever niet geboren, dan liet ik niets meer van me horen, dan bleef ik zitten waar ik zat…..’  Ja zeg, als je al niet meer mag zingen omdat er misschien ergens iemand is die daar iets achter zoekt. Mijn oren.

Enfin, om het kort te houden, ik heb dat verpleegstersavontuur wijselijk achter mij gelaten en ben gaan werken volgens de regels die mij thuis werden opgelegd. Veel later heb ik dan maar mijn eigen studies psychologie bekostigt en ik heb er nooit een centimeter spijt van gehad. Daar lag mijn roeping.

Dat dus om aan te geven dat de wereld van ziekenhuizen mij inderdaad toch niet algeheel vreemd is. Maar nu ik oud en wijs ben geworden en nu die wereld toch ook een ferm stuk is veranderd, heb ik die omgeving weer op een heel andere manier leren kennen. En ik wil u mijn wedervaren niet onthouden.

Zet je neer en verwonder jezelf bij deze lectuur.

(wordt vervolgd……)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 2

Ik had het dus over de sociale contacten. Die waren er in lagen en in alle kleuren.

Vooreerst heb je de categorie dokters en specialisten. Er was dokter M., dokter B., dokter P., de assistente van dokter P., en uiteraard de spoeddokters. En ge zoudt zeggen: het zijn toch allemaal dokters, maar daar zit toch een serieuze nuance op.

Die dokter M., die wil sneller zijn dan zijn schaduw, dus zie je inderdaad maar een schaduw van hem voorbij komen en voordat je je mond hebt open gedaan om een vraag te stellen is hij alweer verdwenen. En volgens mij heeft zijn snelheid ook al impact op zijn denken, of ligt het aan de organisatie van het ziekenhuis, maar ik vond het wel heel verwarrend toen hij me zei bij mijn ontslag (een van de vorige opnames..tja, ‘k heb er meerdere gehad, maar dat moest wel om een serieuze blog te kunnen schrijven):

– ‘U eet de eerste twee weken geen groenten en geen fruit. En u komt terug binnen voor een volgend onderzoek op 6 september.’

Ik moest hem naroepen want hij stond al in de deur:

– ‘En wat als ik dan niet meer naar ’t hoekske kan?’

– ‘Heu…..tja, dan wel, misschien.’ was zijn antwoord.

Jamaar, jamaar! Ik heb in dat ziekenhuis een hele week normaal eten gekregen, en thuis moet ik dan ineens drastisch groenten en fruit schrappen. Maar dat kon ik niet meer aankaarten want hij was al lang zijn schaduw weer achterna.

Evenmin kon ik hem zeggen dat 6 september voor hem misschien wel schikte maar dat mijn agenda andere prioriteiten had. Als de Heer het ons gunt, dan zitten wij op dat moment in ons geboekte hotelletje in het Zuiden van Frankrijk.

Thuis gekomen ging mijn lieve wederhelft nog even een boodschap doen terwijl ik de ziekenhuiswas vergaarde. Toen hij terug kwam zei hij dat de dokter hem gebeld had om te zeggen dat hij vergeten was om nog bepaalde documenten mee te geven en dat we die nog maar eens moesten komen afhalen op de dienst. Allez zeg.

Dus vind ik het toch maar prettiger om te vertellen over dokter P.  Mocht die gast in mijn jonge jaren mijn pad zijn gekruist dan had ik hem niet links laten liggen. Toffe pee, duidelijke uitleg, vraag maar op, glimlach, handje schudden, spontaan, komt er gewoon bij zitten op bed. Aaaaah, mochten alle dokters zo zijn, ik zou mijn abonnement nog eens verlengen.

En vervolgens heb je dan de categorie verpleegsters. Zie, je gaat me geen kwaad woord horen zeggen over die hele equipe, of over alle equipes die ik het laatste jaar al heb leren kennen. Ze zijn een voor een juweeltjes: vriendelijk, gedienstig, aangenaam, professioneel, menselijk, geduldig… Wat een verademing in vergelijking met de tijd van de oude vrijsters.

Ik kan ze hier niet allemaal beschrijven, maar mijn lof over dat ene verpleegstertje moet ik toch even luidkeels zingen, want dat kind heeft me een hele nacht bijgestaan toen ik zo ziek was als een hond. En neen, ik ga niet in details treden want het moet hier een beetje plezant blijven, maar die had een engelengeduld en zelfs toen ik haar voor de achtendertigste keer nodig had verdween die glimlach nog niet op haar gezicht. En ze stond al aan mijn bed voordat mijn belletje had gerinkeld. Zo’n lieve poppemie. En toen ze een paar dagen later weer dienst had was ik al lang weer de normale Annie, en dan hebben we samen zitten lachen om die vreselijke nacht.

En dan was er – zoals in elke groep op deze wereld, zeker – die ene die er dan in slaagt om de troep om zeep te helpen. Die – in tegenstelling tot de anderen – zou zeker niet misstaan hebben in de equipe toen ik stage liep. Luister.

Ik liep dus met zo van die darmkes in mijn armen die dan ergens hun einde vinden aan een paar zakjes die moeten leeg lopen in je lijf, en om een beetje mobiel te blijven krijg je dan zo’n staf gelijk sinterklaas – maar dan wel op wieltjes – waar ze die zakken aanhangen.

Op een dag had een of andere verpleegster om een of andere reden die staf weggezet en die zakjes aan mijn bed bevestigd. Dat betekende voor mij dus immobiliteit. Maar een mens moet tussendoor ook eens een plas, en al zeker als ze voortdurend van dat water in je lijf laten lopen via je aders. Ik bel dus en vraag de verpleegster of ze mijn staf kan teruggeven omdat ik moet plassen.

– ‘Moet je plassen? Ik zal u een bedpan halen.’

– ‘Ja maar, ik wil niet op een bedpan plassen!’ maar dat mens was al weg. Ze kwam terug met zo’n koud metalen ding, drukte op een knopje zodat ik gewild of ongewild kwam recht te zitten en duwde die pot onder mijn warme billen. Eerlijk, op dat moment schiet mijn plas verschrikt weg en duurt het zeker een kwartier voor die bereid is om los te laten.

Achteraf maakte ik me de stoute bedenking dat ik naast die bedpan had moeten plassen om haar te koeioneren. Dan had ze mijn hele bed mogen verschonen.  Maar ach, blijkbaar zit ik toch niet zo in mekaar.

Gelukkig kreeg ik bij de volgende plas-oproep een andere verpleegster die mij mijn gehate staf terug gaf. Maar ik was content dat ik hem had.

Tot mijn grote schrik kreeg ik daarna nog eens te maken met dat mens nadat ik de ganse nacht ziek was geweest en ook de dag erna geen hap door mijn keel kreeg. De dokter had blijkbaar opdracht gegeven om me iets heel licht te eten te geven, dus werd mij een tomatensoepje en twee beschuiten gebracht. Maar ik moest er nog maar naar kijken of ik werd weer mottig. Een tijd later kwam een verpleegster mijn maten opnemen (je weet wel, temperatuur, bloeddruk, ….) en ze vroeg of ze het eten kon wegnemen. Van mij mocht dat, maar ik vroeg haar om de twee beschuitjes te laten liggen in de ijdele hoop dat ik alsnog honger zou krijgen. Dat deed ze dus ook heel vriendelijk.

Nog geen half uur later komt miss donderwolk binnen die zegt:

– ‘Ik ga die beschuiten meenemen, zulle.’

– ‘Neen,’ zeg ik, ‘laat ze maar liggen.’

En met een resoluut gebaar neemt ze mijn beschuiten weg en orakelt overtuigd:

– ‘Ge gaat die toch niet meer opeten!’

Weet ge, ik moest denken aan de oude mensjes in sommige tehuizen. Je hoort soms ook verhalen dat ze daar behandeld worden als kleine kinderen die geen eigen wil meer hebben en die moeten leren luisteren. Net alsof men daar vergeet dat elke oude mens ooit een jong leven heeft gehad, vaak voor vele anderen heeft gezorgd, voor zichzelf een weg heeft opgebouwd en alle respect heeft verdiend en nog altijd verdient.

Ik kan me voorstellen dat het een verschrikking is, want bij mij moeten ze ook niet afkomen met ‘madammeke’, of ze moeten me ook niet behandelen alsof ik geen Vlaams versta. En als ze het plezant vinden om jargon te gebruiken, dan vraag ik hen om me dat te vertalen in mensentaal. En als ze dan moeilijk doen dan kan ik ze ook wel eens de loef afsteken met mijn jargon, want ik kan ze alle ongewenste psychische afwijkingen toeschrijven waar ze van schrikken dat ze in hun graf nog liggen na te rillen.

Maar gelukkig zijn de zuurpruimen onder de verpleegsters een uitzondering. Er was een andere verpleegster van de nacht die ze volgens mij zouden moeten filmen en op elke verpleegsterschool laten zien hoe het moet. Die kwam elke avond bij het begin van haar shift elke kamer langs om even te groeten en te horen hoe het was. En je kon haar nooit iets misvragen. Zelfs wanneer mensen maar even een half woord iets zegden over wat ze niet prettig vonden, dan stond zij daar al om het euvel op te lossen.

Ik zag ze op een nacht sleuren met grote zakken die ze niet kon opheffen en keek haar verwonderd aan. ‘Och ja,’ zei ze ‘ik kan niet verdragen dat de mensen die van intensieve op die speciale oncomfortabele matrassen moeten blijven liggen. Ik heb dat dus maar snel even veranderd.’

Pijntje aan mijn arm na het uithalen van mijn infuus? De dokter zegt: ‘Dat is niks madammeke, die ader is wat ontstoken maar dat gaat over een paar dagen wel over. Of misschien ook niet. Het kan zijn dat daar een harde plek blijft bestaan.’ De nachtverpleegster zegt: ‘Kom, ik ga daar een verbandje met alcohol opdoen voor deze nacht, dat trekt de zwelling weg en dan heb je daar minder last van.’

Ziet ge het verschil?

(wordt vervolgd…..)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 3

Na het schetsen van de categorie dokters en de categorie verpleegsters komt het meest interessante deel: de tijdelijke bevolking. In het ziekenhuis krijg je een perfecte doorsnee van de maatschappij. Of toch bijna. Ik kan me voorstellen dat de iets oudere mensen al wat sneller last krijgen van een kwaal, maar daar stopt dan ook de afwijking. Van de hoogste tot de laagste in rang, ziek zijn kan ons allemaal overkomen en je rijkdom of je afkomst zullen daar niks aan veranderen.

Bij mijn laatste opname was ik niet genoeg bij zinnen om me iets aan te trekken van de dame bij wie ik werd ondergebracht op de tweepersoonskamer. Onze hospitalisatie dekt geen eenpersoonskamer en bovendien zou ik de sappige ervaringen voor geen geld willen missen.

Ik lag daar dus ziek en suf te wezen, volgestouwd met alle soorten pijnstillers en andere troep. En dan voelde ik een nachtelijke plas de kop opsteken, maar ik hoorde dat mijn buurvrouw in de badkamer was, dus bracht ik het nodige geduld op. Maar dat duurde daar letterlijk uren zodat ik uiteindelijk toch een verpleger belde die me op een onbezette kamer liet plassen. Lieve gast.

Om vijf uur ’s morgens zat mijn blaas alweer vol, maar deze keer had ik geluk. Mevrouw zat fris gewassen op haar bed te wachten op het ontbijt van 7.30u. Ik liet het aan me voorbijgaan in al mijn sufte.

In de ochtend sprak ze me aan.

– ‘Ze hadden uw spullen hier gewoon neergezet. Ik heb ze in de kasten geschikt.’

Hé? Wat zegt dat mens nu? Droom ik hier? Maar het ging van kwaad naar erger, van droom naar nachtmerrie toen ze zei:

– ‘Ik zal mijn handen goed wassen en dan zal ik u wassen want met zo een baxter is dat niet gemakkelijk.’

In al mijn rampzalige miserie ben ik toch beginnen te lachen want ik kon mijn oren niet geloven.

– ‘Neen, bedankt, ge gaat mij hier zeker en vast niet wassen.’

Uiteindelijk had ik het geluk dat ze die dag zelf nog naar huis mocht. Blijkbaar wist ze het zelf niet, al kan ik me niet voorstellen dat men haar dat de dag ervoor niet zou gezegd hebben. Volgens mij was er nog werk aan dat menske buiten haar fysische kwaal die ze zal gehad hebben.

Enfin, ik content dat ik daar mijn hele verblijf niet moest bij doorbrengen. Niet dat ik zo’n moeilijke ben als het over gelijk welk soort mensen gaat, maar trop is teveel.

(wordt vervolgd…)

6 gedachten over “HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 1-2-3

  1. Hey Annie, het eerste deeltje van jouw avonturen gelezen. Ga zeker de komende tijd nog meer lezen want ben zeer benieuwd. Wat fijn dat je je moeilijke en mooie momenten met ons deelt. Wat je schrijft is herkenbaar, wat een enorm verschil kan 1 persoon maken, iets dat we allemaal best inzien om het hier voor iedereen aangenamer te maken.

    1. Fijn dat je ervan kan genieten. Het is intussen al een flinke tijd geleden, maar voor velen van ons toch altijd actueel. Onze eigen miserie een beetje relativeren helpt al de helft om te genezen. Knuf!

  2. Schitterend en grappig verhaal! Ik had geen idee dat je zo ziek bent geweest en ik hoop van harte dat het beter is en je in Frankrijk kan genieten in september. Groeten.

  3. Annie, je laat mij lachen… Een heerlijk verhaal, drie tegelijk eigenlijk. Ge zijt een prachtige madam! Komen er nog meer poëtische ziekenhuisverhalen? Ik kijk er al naar uit.
    Brigitte

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *