Categorie archief: HET ALLEDAAGSE LEVEN

PIANISSIMO

Ik heb de luxe van een privé pianoleraar. Die komt zo maar nu en dan, want ik heb niet de ambitie om professioneel te worden, en mijn portemonnee al evenmin.

Maar ’t is een schat. En niet zomaar gelijk wie. Die meneer geeft les aan virtuozen die willen leren componeren. Amai mijne frak. En hij geeft muziekboekjes uit en hij geeft concerten met eigen composities.

Ge vraagt u af wat die mens dan bij mij komt doen, een luizig oud wijf dat wat geluid wil gaan toveren uit zo’n toetsending. Hij vindt het blijkbaar plezant om doen, en het steekt bij mij niet zo nauw, al merk ik nu en dan dat hij  blauw begint te zien als ik mijn kunsten vertoon.

Toch blijft hij beleefd en voorkomend. En hij kent de kunst van het motiveren. Of hij doet toch zijn best, allez. Dan zegt hij:

– Tja, ge moet er nog wat op oefenen maar het doet me toch plezier dat ge al heel wat dingen juist doet, zoals….

En dan zit ik te wachten tot het vervolg komt, maar ik realiseer me op tijd dat die mens in de verlegenheid komt. Dan voel ik me geroepen om hem de gêne te ontnemen en dan stel ik maar één of andere absurde vraag om van onderwerp te veranderen.

Vergis u niet, ik heb respect voor die man, maar nu en dan moet ik toch wat tegenwind geven. Want als hij begint over mijn vingerzetting, dan vergeet hij dat ik niet zo van die lange tengels heb als hij, en dat ze al wat stijver zijn geworden. Maar van zijn kant vindt hij dat mijn vingers acrobatische toeren uithalen die niet nodig zijn. Enfin, wie zal zeggen wie gelijk heeft?

Ik zeg hem dan toch wel regelmatig:

– ‘Karel, jong, vergeet niet dat ik dat hier voor mijn plezier doe, hé.’

Ik doe dat inderdaad alleen voor mijn eigen lol. Want als ge bij mij op bezoek komt moet ge mij echt niet vragen om een stukske te spelen. Ik doe dat niet. ’t Is gewoon egoïstisch voor mezelf. En tegen wil en dank natuurlijk ook voor mijn lieve levensgezel. Die aanhoort dan lijdzaam mijn altijd weerkerend kattengejank.

Gelukkig heb ik ervoor gekozen om mijn piano onder te brengen in mijn hobbykamer. Want sinds ik geen extra kamertje meer nodig heb voor mijn professionele bezigheden heb ik nu pure luxe. ’t Staat daar wel propvol met mijn schildersgerief, mijnen ezel (neen gene levende), mijn oude  gitaar en nog wat andere nostalgie. Maar in elk geval kan mijn lief naar het journaal kijken terwijl ik de geluidsgolven teister.

En als ge zo van ’t ene op het andere springt, dan heeft dat ook gevolgen. Mijn pianotoetsen hebben soms een geel of een groen kleurtje, naargelang de schilderij waar ik mij op botvier. De omgekeerde volgorde – van piano naar schilderij – heeft minder nefaste gevolgen.

Ik ben gezegend met lieve mensen om me heen. Niet alleen die pianoleraar doet zijn best, maar ook mijnen Herman zegt altijd lieve dingen. Dat het bijvoorbeeld mooi klonk wanneer ik zo wat kattengejank heb bijeen getokkeld.

Hij doet dat wel meer, zo van die complimenten die nergens op slaan.

Na het lezen van mijn vorige blog over de dikke madammen zei hij:

– Maar allez, schat, gij zijt toch niet dik.

Wat een lieverd, hé? ’t Komt waarschijnlijk omdat ik mijn buik intrek wanneer hij mij liefdevol omhelst. Hij moest eens weten….

Tot blogs!

HOP, NAAR DE ZON.

HOP NAAR DE ZON!

Nog anderhalve week en ik vertrek met mijn vriendin naar Tenerife. Olé, olé. Ik hoop dat het meevalt, want ik heb daar al eens eerder ervaringen opgedaan die niet voor herhaling vatbaar zijn.

Mijn andere vriendin (ik heb de luxe om er meer te hebben, de ene al zotter dan de andere, dat hoort, want anders zouden we geen vriendinnen zijn) en ik zijn een paar jaren geleden ook eens ontsnapt aan de winter, maar dat was nog in de tijd dat ik een abonnement had lopen in het ziekenhuis. Dus de week voor ons vertrek had ik daar ook nog een paar dagen geboekt.

Niks aan de hand, ik werd op tijd ontslagen en zelfs rookvrij terug de wereld ingestuurd, gewapend met een arsenaal pillen en een valies vol kleren met weinig stof.

De specialist had er nog aan toegevoegd:

– ‘En ge moogt de dosis verdubbelen als het niet betert’.

Wij dus blij gezind naar zonniger oorden. En ik neem braaf mijn pillen.

We voelen ons al meteen toerist, scheren door de lucht en we wisselen de kou voor een stralende hemel. Hier gaan we onze botten warmen, hier gaan we ons amuseren, dat weten we allebei zeker.

De dag na aankomst gaan we winkelen. Dat is een verplicht nummer. De vrouwen onder ons weten dat, we moeten daar niet flauw over doen. Ik voel me plots niet lekker en ga alvast naar buiten. Allez zeg, wat is me dat hier nu voor dommigheid? Mijn keel brandt, mijn tong lijkt te zwellen. Ik heb gelukkig een flesje water bij en drink me het lazarus. We nemen een taxi terug naar ons verblijf.

Ik snap niet wat mij overkomt.

’t Betert niet. Ik sprenkel water over mijn keel en borstkas, maar in plaats van te helpen lijkt het alsof ik kokend water over me heen heb gekieperd. Ik kruip in bed en mijn vriendin belt een arts.

O meligheid des levens! Zie mij nu in dat bed liggen terwijl buiten de zon schijnt en het zwembad lokt. Al die mensen hebben de tijd van hun leven en ik lig hier te verkommeren. Ik heb met mezelf te doen. Dat die dokter maar snel komt en me op de been helpt. Ik ben hier niet gekomen om in bed te liggen. Of toch zo weinig mogelijk.

Komt daar een chic madammeke binnen die geen andere taal spreekt dan Spaans. En ik moet niet moeilijk doen, want mijn Spaans is ook niet koninklijk. Dat madammeke luistert met haar koude stethoscoop naar mijn innerlijke mens, en concludeert dat ik gewoon wat keelpijn heb door de specifieke wind die er op dat moment waait en zand meebrengt uit de woestijn.  130 Euro armer leef ik op hoop.

De volgende dag vergeet ik per ongeluk mijn pillen te nemen. Het gaat beter. We kunnen een fijne wandeling maken en we hebben eindelijk lol. Voor alle zekerheid neem ik die avond een dubbele dosis van mijn pillen.

Nog geen uur later voel ik me steeds meer als een vis met kiespijn, of als een koe met heimwee. Misschien moet ik iets eten? Ik probeer de helft van de helft van de helft van een stukje brood, maar het lukt niet om het door te zwelgen. En dan komt het: mijn hoofd begint te jeuken.

– ‘Patris, ik geloof dat ik luizen heb.’ zeg ik.

Ik zie haar kijken met grote ogen vol ongeloof die me vertellen dat ze me nu toch echt helemaal niet meer koosjer vindt en dat ik beter een psychiater dan een arts zou raadplegen.

Ik heb intussen een sigaret opgestoken ondanks mijn verworven rookvrijheid. Patris is nu compleet overtuigd dat mijn hersens het begeven. Misschien heeft ze gelijk. Ze gaat wandelen, haar kop laten uitluchten want ze wordt zot met mij.

Intussen zet ik me gelijk een slappe kat aan tafel om nog maar eens mijn pillen te slikken. Ik zie de bijsluiter en aangezien ik toch niks anders aan mijn hoofd heb begin ik te lezen.

Miljaar! Daar staat het zwart op wit: alle bijwerkingen die daar beschreven stonden waren exact wat mij te beurt viel. Ik besluit dus om die pillen te laten voor wat ze waren.

Tegen dat we op het vliegtuig zaten voelde ik me weer kiplekker en ik heb voor de eerste en enige keer in mijn leven gesmuld van de lekkere vliegtuigkost.

Ik heb mijn les geleerd. Deze keer geen pillen. Dan zal het wel lukken om er de leegheid des levens op te zoeken en me te laten wiegen op de golven van het nietsdoen.

Maar ik sta op de rand van de waanzin. Gisteren komt mijn lief niezend en proestend thuis. O God, zeg dat het niet waar is! Ik weiger hem te kussen. Ik wil geen uitwisseling van microben. Maar een tel later ben ik zijn bacteriële toestand vergeten en omhels ik hem weer. Jakkes, ik ga het zitten hebben.

En mocht dat nog niet het geval zijn: vandaag ben ik babysit want er is geen school. Smijten ze hier een kleine binnen met koorts. Aiaiai, nu ben ik zeker de sigaar.

Of ben ik gewoon hypochondrie aan het kweken? Of misschien had ik dat al. Maar neen, mijn ziektes zijn tot hiertoe nog niet ingebeeld geweest. Wat niet is, kan nog komen.

Ik zal mijn pillen maar inpakken. Mét bijhorende bijsluiters.

Tot blogs!

DE PROPERE MENS

 

’t Was gisterenavond de jaarlijkse kaas- en wijnavond. Een mens moet tussendoor eens uit zijn kot komen en sociaal wezen. Soms valt dat mee, soms valt dat minder mee, maar ’t is altijd een opsteker om de homo sapiens te ontmoeten en te bestuderen. Ge voelt u dan minder abnormaal.

Ik probeer dan ook al op voorhand een beetje te doen zoals het hoort om erbij te horen. Zoals elke vrouw sta ik dan eerst een half uur voor mijn kleerkast om te kijken wat ik moet aantrekken bij zo’n gelegenheid, en nadat er een laveloze berg op mijn bed is terechtgekomen en ik gelijk altijd weer hetzelfde heb aangetrokken, is het tijd om mijn oorlogskleuren aan te brengen.

Het probleem met ouder worden is dat uw ogen het niet meer zo goed doen en dat ge een bril moet dragen. Maar hoe moet ge een zwart streepke op uw ogen trekken met een bril aan? Ik heb nu wel zo’n superdeluxe spiegel die vergroot, maar ik moet toegeven dat het toch nog dikwijls een smospartij is met een clowngezicht als resultaat. Niks aan de hand. Ik ben een doorzetter.

Een mengelmoes van tachtig voor ons bekende en onbekende gezichten. Onze plaatsen worden op voorhand vastgelegd. Er is dus geen kans tot kliekvorming. Het bestuur heeft daar duidelijk iets op tegen. Voor ons is het allemaal goed, wij doen meestal niet moeilijk.

We zitten rechtover een koppel dat naar mijn schatting iets jonger is dan wij. Ik kan er naast zitten, want ik ben slecht in het schatten van leeftijden, maar ’t waren in elk geval geen twintigers of dertigers. Zo ver kan ik het nog wel. Zelfs zonder bril als het moet.

Ik worstel met mijn handtas. Ik had er eentje uit mijn verzameling gekozen die een beetje dezelfde kleur heeft als mijn schoenen. Het schijnt dat een mens wat assorti door het leven moet gaan. Maar het exemplaar is wat groot uitgevallen. Ge weet wel, zo eentje waar ge veel rommel in kwijt geraakt, maar het duurt wel een half uur voordat ge uw sleutels kunt vinden.

Aan de leuning blijft ze niet hangen. Moet ik ze dan tussen mijn voeten zetten onder de tafel? Dat zit zo lastig. Dan maar onder mijn stoel moffelen. Ik had ze eerder op de avond alweer ergens neergeploft en toen ik me realiseerde dat ze niet meer aan mijn schouder hing mocht ik op zoek gaan. Om ze dan uiteindelijk te zien liggen aan zo’n staantafeltje waar intussen een troep mensen rondgeschaard was. Ik heb mijn moed bijeengeraapt en een onverwachte duik gemaakt tussen hun benen om dat onding weg te grabbelen. Het is bij dat soort onbesuisd gedrag dat ik mijn reputatie om zeep help van voor dat mensen mij leren kennen.

Drank was niet inbegrepen. Dat moest ge aan de toog bestellen. Wij nemen ons klassiek glaasje wijn, de man rechtover ons ploft een fles champagne op de tafel en hij geeft een glas rode wijn aan zijn vrouw.

Kijk, op die momenten dan zijn Herman en ik twee dezelfde. Ge moet u dat voorstellen in slow motion: de fles komt op tafel, Herman en ik krijgen grote ogen, onze nek plooit zich allebei een beetje naar die fles, en dan draaien onze hoofden stilaan naar elkaar toe en onze wenkbrauwen gaan omhoog. We kijken mekaar aan en beseffen allebei dat we normaal moeten doen en niet mogen toegeven aan de onbeheersbare drang om onze lippen omhoog te trekken en onze tanden te laten zien, kortom, om niet te lachen.

’t Is te laat. Ze hebben het gezien. De meneer – we hebben netjes onze namen uitgewisseld, maar ik moet opletten met de privacy-commissie – legt uit dat het non-alcoholische drank is want hij is allergisch geworden aan alcohol. Nog nooit van gehoord, maar ik kan me inbeelden dat het niet plezant is. Of misschien zou het net wel goed voor me zijn, want ik kan ze tegenwoordig nogal verzetten. Ik voel me al gelijk schuldig. Maar toch. Hij moet nog altijd een droge lever hebben, want zo’n hele fles voor hem alleen, zeg nu zelf.

De toon is gezet, het onderwerp is gekozen. We hebben het vanavond over allergieën.

Want meneer is niet alleen allergisch aan alcohol, neen, daar komt ook nog de intolerantie bij voor koemelk en ook voor gluten. Ik zie hem nochtans duchtig de broodjes naar binnen werken, maar ik zwijg. Beleefd zijn betekent ook dat ge mensen op hun woord gelooft. En als ge dat niet doet, dan doet ge tenminste alsof ge dat wel doet.

En dan komt er onverwacht weer een herhaling van het slow motion filmpje wanneer die man aan de kaasschotel draait en doelgericht zoekt naar de geitenkaas. Ha, gevonden! Hij plant zijn mes in het kleinood en ploft het hele rolletje op zijn bord. Vervolgens nog een draai aan de schotel en weer verdwijnt er een hele blok ander soort geitenkaas op dat bord.

Ik heb met Herman te doen, want die eet ook graag geitenkaas. ’t Zal niet voor vanavond zijn.

Maar allez, voor de rest geen kwaad woord over diene mens. Best sympathieke knul die zo zijn mening heeft over allergieën. Ik heb natuurlijk ook een mening, want anders zou ik niet ik zijn, en ik zeg – totaal onbesuisd – dat we met z’n allen veel te proper zijn tegenwoordig en dat ons immuunstelsel daardoor dol draait.

’t Was weer niet goed. Ik zie die zijn madam stoppen met knabbelen en naar haar vent kijken. Ze knikt veel te enthousiast bij mijn uitspraak. Mijne frank valt direct: die gast heeft een of andere dwangneurose die met properheid te maken heeft. Ik voel me alweer schuldig. Dus wals ik snel over het onderwerp heen en ik beslis om een sanitaire stop in te lassen.

Zie, ge gelooft het of niet, maar ik kom daar in die toiletruimte binnen, en wat zie ik? Een schoon jong madammeke staat daar haar tanden te poetsen.

Ik weet het, blijkbaar moet het na elke maaltijd, maar neemt gij overal uwe tandenborstel mee? In die grote sjacochen van tegenwoordig is er daar wel plek voor, maar ik vind het toch maar een raar idee. Stelt u voor dat ge bij vrienden gaat eten en dat ge daar na het eten in hun badkamer duikt voor een poetsbeurt. Of misschien maar gelijk een douche pakken terwijl ge toch bezig zijt?

Het beaamde in elk geval mijn eerdere uitspraak dat we met z’n allen veel te proper geworden zijn. Oftewel had dat madammeke andere intenties die avond. Dat kan ook, natuurlijk.

Ik kan u vertellen dat ik een prima immuunsysteem heb opgebouwd toen ik klein was. Ik was veruit de smerigste van de klas. Bij ons thuis werd ik enkel op zaterdagavond gewassen in een teil terwijl ik op een stoel moest staan aan de pompbak in de keuken.

Ik liep thuis altijd op blote voeten, zowel binnen als buiten, zowel bij regen als bij zonneschijn. Ik trok ’s morgens gewoon mijn kousen over de opgedroogde modder en dat zag er piekfijn uit. Tot de juf eens mijn schoenen en kousen uittrok omdat ik natte voeten had want ons moeder vond het niet nodig om schoenen te kopen die geen water trokken.

En ik mag van geluk spreken dat ik mee kon op kamp met de Chiro. Dan kregen we een lijstje wat we moesten mee doen. Daar stond ook op dat er een tandenborstel en tandpasta en een beker in de bagage moest. Ons moeder is dus naar de winkel gehold. Ik was zeven jaar en ik loerde stiekem naar mijn vriendinnekes om te zien hoe ge met zo’n borstel in uw innerlijke mens moest schuren.

Ge ziet, ik ben er niet ziek van geworden en het is uiteindelijk toch nog redelijk goed gekomen met mijn hygiënische stand van zaken.

Herman en ik blijven doorgaans niet te lang hangen op dergelijke festiviteiten. We zijn huismussen en voornamelijk asociaal. Hij meer dan ik, maar ik toch ook. Blijkbaar waren we daar niet de enigen, want in de kleedkamer stonden ook al mensen om hun jassen te nemen.

Staat daar een jong madammeke te zoeken en te zoeken en heel die rij jassen af te lopen.

– ‘Maar allez zeg, ik kan mijn jas niet meer vinden!’ zegt ze vertwijfeld.

Haar vent staat er machteloos bij te kijken en ik geloof zelfs dat er een tikkeltje irritatie te zien was in zijn ogen. Tot ze plots uitroept:

– ‘Och ja natuurlijk, ik had dienen andere jas aangedaan om te komen!’

En dan komt mijn eigenste ik naar boven die zonder nadenken weer iets moet neersmijten:

– ‘Haha, dat is toch echt wel een probleem hé als ge een verzameling jassen hebt.’

Ik zag het direct dat ik mijn bek had moeten houden, want die gast rolde met zijn ogen en zij boog haar hoofd. ’t Zal er gestoven hebben daarna.

Maar eind goed, al goed. Het ene madammeke haar jas terug, het ander madammeke een proper bakkes, en onze buurman geen kaasallergie en toch zijn dorst gelest. Iedereen content.

Tot blogs!

 

Schrijfsels

Het ‘moraalridderen’ is niet voor vandaag. Daar heb ik nu geen zin in. Maar ik wil nog wel een stukske schrijven om uw dag op te fleuren.

Ik zou nochtans moeten strijken. Mijn schoondochter haar wasmachine is ontkoppeld wegens werkzaamheden, dus komt dat op mijn dak. En het huis heeft eigenlijk een beurt nodig, maar dat loopt niet weg. Er zijn zoveel plezantere dingen om te doen.

Schrijven bijvoorbeeld.

Dat was al zo’n hobby van toen ik nog heel jong was. En het was vrijwel het enige dat mij gegund of toegelaten was. Daar moest ik geen lessen voor volgen en het enige wat ik nodig had waren een pen en een stuk papier.

Toen ze mij hier van bovenuit op deze aardbodem gedeponeerd hebben, hebben ze mij een aantal dingen meegegeven. Niks extreem, niks uitgesproken, maar van alles een beetje. Niet genoeg om er in uit te blinken, maar genoeg op het plezant te maken.

Zoals ik zei, schrijven is leuk. Maar ik vond schilderen, muziek en theater ook heel tof. Dus vroeg ik thuis of ik naar de muziekschool mocht gaan.

Nu moet ge weten dat mijn grootvader in het orkest van de stomme film speelde, en dat mijn vader al op zijn zesde levensjaar viool speelde. Maar mijne pa die was streng in het kwadraat, en kinderen mochten geen geld kosten was zijn motto. Neen dus.

– Mag ik dan naar de academie om te leren schilderen?

– Wat zegde gij nu? Academie? Gij zijt zot zeker?

– Of misschien naar Herman Teirlinck?

– Zijt gij op uwe kop gevallen of zo? Ge weet niet wat ge wilt. Muziek, schilderen, theater. Wat gaat ge nog uitvinden? Als ge getrouwd zijt doet ge uw goesting.

Staat ge dan stom dat ik zo rap mogelijk ben getrouwd? En staat ge stom dat ik dan naar het conservatorium ben gehold om notenleer te volgen? ’t Was niet echt vanzelfsprekend met die kleine die er al een beetje te rap is gekomen, maar toch. Ik was content.

Dat schrijven, ge moet dat niet romantiseren. Het is plezant om te doen, maar als ge begint met boeken schrijven, dan is de leute eraf. Ik kan het u verzekeren.

Ik had mijn jeugdboek ingezonden voor de Van Maerlandt-prijs, en ja hoor, dat werd daar op een pied-de-stalleke gezet. En ik zo fier als ne gieter. Ik zou eindelijk toegang krijgen tot die interessante wereld van de schrijvers. Ja, mijn oor! Ge wilt daar echt niet bijhoren.

Vooreerst werd ik bekogeld door gazetten die mijn foto en een interview wilden publiceren. Vervolgens moest ik naar scholen zeulen omdat de kindjes activiteiten deden rond mijn boek en ze wilden de schrijfster ontmoeten. Ja, dat moest, want dat maakte deel uit van het contract met de uitgever.

Ik heb niks tegen kinderen, maar ik had thuis ook al drie koters rondlopen en ik wilde liever schrijven dan andermans kinderen te animeren. Maar dat was nog niet het ergste. Ik moest ook op de boekenbeurs gaan zitten. Jong toch. Hebt ge ooit al eens in een apenkooi gezeten? Ge moet dat eens doen, en dan eens zien hoe het voelt als al de mensen naar u komen kijken.  Ik heb elke keer medelijden met die schrijvers die daar zitten als ik beelden van de boekenbeurs zie op TV. Want zelf krijgt ge mij daar niet meer binnen.

En het is daar dat ik dan mijn collega-schrijvers kon ontmoeten. Godjeezusmaria, wat een zootje ongeregeld was me dat! Precies een bende jaloerse kinderen die mekaar bekritiseren en zitten te roddelen over hoe slecht die ander wel schrijft, of hoe weinig opzoekwerk die heeft gedaan.

En als ge schrijven plezant vindt, dan moet ge vooral geen schrijver worden, want als ge uw eerste boek hebt uitgegeven, dan beginnen ze al op u te duwen dat het tweede boek er ook snel moet komen. Ik moet u niet vertellen dat de lol er dan rap af is.

Ik heb het dan maar gelaten voor wat het was na dat tweede boek. ’t Is te zeggen, mijn kasten liggen nog vol met boeken, maar ik geef ze lekker niet uit.

’t Was plezanter om toneelstukskes te schrijven voor de Chiro. Daar heb ik een bewerking van Roodkapje gemaakt, zeg maar een modern sprookje. Ik heb daar wel commentaar op gekregen, want ik had ervoor gezorgd dat Roodkapje zwanger was. Echt niet opvoedkundig.

En hadden jullie ook van die ouderfeesten op de middelbare school waarbij elke klas iets moest opvoeren? Bij ons was dat elk jaar een kwelling omdat niemand goesting had en ook geen inspiratie. Ik dook dus in mijn pen en ik schreef dan maar een stuk.

Onze lerares Nederlands, een pracht van een non, vond het goed en besprak het met onze klasleraar. Die vond het een prima idee en zo werden de lessen Nederlands vervangen door theateroefening. Iedereen blij. Maar eerst moest er wel gecensureerd worden. Ik had er alweer een al te vroege zwangerschap in gesmeten en dat kon toch echt niet op een katholieke school. Tja, achteraf bekeken moet ik wel ergens iets gehad hebben met zwangerschappen. Het zal me gefascineerd hebben toen ik jong was. Nu niet meer zozeer. Echt niet. Ik heb het gehad.

Enfin, dat allemaal om te zeggen dat het schrijven nog altijd een plezante bezigheid is, en dat ik hier dus weer mijn tijd zit te verdoen in plaats van nuttige dingen zoals mijn ouders het altijd in mijn hersens hebben geramd. Maar nu ben ik groot, en zij zijn klein, en dat vind ik prima.

Tot blogs!

HET ALLEDAAGSE LEVEN….

 

SAMSUNG

Als een mens gezond is, dan is het juiste ogenblik aangebroken om weer met volle teugen te genieten van het leven. En daar kan zo nu en dan ook eens een blogje over geschreven worden.

We gingen vorige zaterdag op bezoek bij een hele lieve vriendin die momenteel herstelt van een zware enkelbreuk. Het mens moest zo 6 weken stil zitten, en nu revalideren. En dat allemaal door nog snel even het gras te willen maaien.

Zij heeft enkele jaren terug een windhond laten afkomen van Spanje. Je weet wel, die beestjes die daar gebruikt worden voor races en vervolgens gedumpt worden. In het begin was het een schuw en mager diertje, maar intussen is hij helemaal in zijn sas en hij installeert zich graag onder de tafel bij het gezelschap.

We zaten dus aan tafel heerlijk te kletsen en te smullen van de lekkere kaasschotel, toen mijn neus ineens alarm sloeg.

‘Ofwel heeft hier iemand ene gelost, ofwel is dat de hond.’ zei ik.

‘Och,’ zei onze vriendin, ‘dat is inderdaad de hond. Ze doet dat wel meer… Tja, ’t is niet voor niets een windhond hé!’.

Men weze bij deze verwittigd: windhonden schaden de reukorganen!

En na die fijne avond waren er nog dagen zat om leuke dingen te doen want we kregen zomaar een lang weekend cadeau.

Wij dus een dagje Limburgs Holland. Hotelletje geboekt en wandelschoenen ingepakt.

Man, wat hebben ze daar mooie bossen! Ik waande me een beetje Alice in Wonderland toen we daar door liepen. En hoewel ze zeggen dat daar everzwijnen, eekhoorns, bevers, rare kikkers, slangen en ander tuig rondwaart, was het gelukkig niet onze bedoeling om die beestjes te ontdekken, want veel hebben we daar niet van gezien. Maar het bos op zich was voor ons meer dan genoeg. En Herman krijgt daar altijd gratis een lachbui bij omdat ik voortdurend mijn Noorden kwijt ben.

Echt jong, ik heb nul komma nul richtingsgevoel. Het is een talent dat mij niet gegeven is. Als ik een winkel binnenstap, dan sla ik bij het buitenkomen gegarandeerd de foute richting in. Hetzelfde met toiletten, ja zelfs na vijf keer naar de hotelkamer te zijn geweest slaagde ik er nog niet in om rechtaan rechtdoor naar de juiste deur te gaan.

Ik zit er niet mee. Ik heb andere gaven gekregen, denk ik dan. En als Herman te veel lacht, dan vraag ik hem waarom hij niet kan schilderen of piano spelen, want dat vind ik even raar.

Een mens moet zijn mondje weten te roeren in het leven.

Enfin, wij dus content met de wandeling en content met het hotelletje. Hoewel….

Bij de receptie kregen we daar een rits van instructies alsof we werden ingelijfd in het leger.

‘U mag vooral de sleutel niet op de binnenkant van de deur laten zitten, want dan moeten we het slot openbreken en dan krijgt u daar de kosten van aangerekend.’

‘Jawel, er is een balkon, maar wanneer u er beiden op gaat en u laat de deur dichtvallen, dan kan u er niet meer af. U kan dus maar beter apart op het balkon gaan.’

‘Ja, mevrouw, ik zal u meteen uitleg geven over de wandelingen, maar eerst nog even mijn instructies afmaken….’

Amai Gerard! Die is vast naar de kadettenschool geweest.

Nu was het wel een mooi hotel, mooie kamer, mooi restaurant, maar…..

De deur van het balkon leek geen probleem te zijn in verband met het dicht slagen, want uiteindelijk bleek die rotdeur zelfs niet te sluiten zodat het verdomd om te bevriezen was op die kamer.

En toen we ons installeerden in dat sfeervolle restaurant met de mooi gedekte tafels, viel ons oog op een wijnglas waar al uit gedronken was.

Geen probleem, we krijgen meteen een proper glas, vergezeld van excuses.

En dan zien we dat onze lievelingswijn aangeprezen staat. Dat is een meevaller. Bestellen dus. Even later komt dat meiske terug: ‘Die wijn is jammer genoeg niet meer in voorraad.’

En wachten, wachten, wachten op dat eten. Maar het was wel lekker.

‘Zullen we in de bar onze koffie nemen?’ Ja, goed idee. Maar we worden tegengehouden door een dame die zegt dat we eerst een handtekening moeten zetten. Dat is Herman zijn afdeling, dus ik ga alvast door naar de bar.

‘En? Klopte die rekening?’

‘Neen, ze hadden er al meteen koffie bij gezet. Maar dat hebben ze dus rechtgezet. Met excuses.’

Amai, amai, amai. Vier sterren hebben die mannen gekregen. Ik vroeg me af waarom. Maar nu weet ik het.

Toen we het hotel verlieten rekenden we af. Allez, ’t is te zeggen, zoals al aangestipt is dat Herman zijn afdeling.

‘En schat, klopte de rekening?’

Neen, ze hebben de koffie en de biertjes van de bar niet aangerekend, terwijl de ticketjes ervan wel degelijk aan de factuur vastgeniet waren.’

Daarom is dat daar vier sterren!

Maar ik ga er toch niet terug.