Categorie archief: HET ZIEKENHUIS: VERLENGING WEGENS SUCCES

Niemand zei dat het om te rusten was…

 

Daar zit dus het verschil tussen verwachting en realiteit. Ik denk: lekker weg van de wereld en mij laten soigneren terwijl ze allemaal zelf hun zootje regelen. De wereld denkt: ze heeft daar toch niks te doen….

Maar vooraleer ik begin te klagen toch alvast vertellen dat ik gisterenavond weer een chocoladepuddingske heb gekregen omdat ik een hongertje had. We zijn hier collectief een nest verwende dutsen, de ene al wat miserabeler dan de andere, maar ik reken me tot hiertoe nog altijd bij de gezonden en ik hoop dat nog lang zo te houden.

En dan is er die vervoersregeling hier die ze toch ook eens gaan moeten herzien.

Ik vertelde het al dat ze mij hier per se in een rolstoel willen rondzeulen, terwijl mijn benen het naar mijn normen nog altijd betrekkelijk goed doen. Gisteren had ik het weer vlaggen. Deze keer kreeg ik een wat oudere mannelijke taxichauffeur, of hoe moet ik zo iemand noemen? Een vervoerder? Een beheerder van de rolstoelvloot?

Enfin, ne vriendelijke mens die mij gezwind naar dat hoekske loodst waar ze uw adem onder de loep nemen.

En na die zotte vertoning alsof ze mijn adem willen trainen om in een circus op te treden, parkeren ze me daar in de gang met de melding dat er mij wel iemand zal komen halen.

Ik had er bij voorbaat alle vertrouwen in, dus had ik ook geen lectuur meegenomen uit mijn kamer. Vandaar dat ik daar dan maar zat te boteren in die stoel op wielen waarin ik me gehandicapt voelde zonder het te zijn, waarin ik het gevoel had dat ik niet meer kon stappen terwijl ik dat nog wel kon, en waarbij ik – naarmate de tijd verstreek – nog meer het gevoel kreeg afhankelijk te zijn terwijl ik dat ten eerste niet ben en ten tweede niet wil zijn.

Tien minuten… Twintig minuten….half uur….drie kwartier… Aàààh, wàchten! Pff…

En dan komt die oer-Annie ineens uit de grond gekropen. Ik weet soms ook niet waar die vandaan komt, maar ineens staat die daar.

Wat denkt die wereld hier eigenlijk? Dat ik niks anders te doen heb dan hier een beetje zitten te doen alsof ik een duts ben die niet kan lopen, of wadde?

Die Annie staat recht uit dat wielen-ding, gaat aan de stuurkant staan en duwt het prompt richting uitgang, om van daaruit weer te zoeken naar mijn eigen straat en kamer.

Tegen dat ik aankom op mijn afdeling ben ik weer redelijk bij zinnen en meldt meteen aan de verpleging dat ik hem dus maar gesmeerd ben en op eigen houtje ben gekomen. Ik verwacht niet direct een uitbrander, maar toch ook geen schouderklopje. Dat doen ze hier niet voor zulke dingen.

Ik zit nog maar net op mijn bed wanneer mijn bekende oudere taxichauffeur foeterend binnenkomt.

– ‘Hewel, waar zatte gij?’

– ‘Ik ben maar zelf gaan stappen…’

– ‘Ja, da zien ik. Maar ge moogt dat niet doen, hé.’

– ‘Allez zeg?’

– ‘Of dan moet ge het toch zeggen tegen iemand, want ik moet uw bandje scannen.’

Tja, als de wereld valt of staat bij het scannen van een bandje, of als het systeem gaat bepalen of ik al dan niet in staat ben om te stappen, dan sta ik niet stom dat er zoveel terreur is.

Kortom, hij heeft mijn bandje mogen scannen en wij allemaal content.

 

Dan gaat mijn telefoon. Ik hou niet zo van telefoneren. Alleen met mijn halve trouwboek of met mijn kinderen om ‘belangrijke’ dingen te vertellen  zoals mekaar graag zien en zo.

De garage aan de lijn.

– ‘Mevrouw, uw auto is klaar en ik weet dat ge hem niet kunt komen halen, maar als het goed is dan zullen we hem zelf naar uw huis brengen en de sleutel in de bus steken want het is hier heel druk en we hebben gebrek aan plaats.’

Is het u opgevallen dat er in de vorige zin zowaar geen punten of komma’s staan? Hewel, zo klonk dat ook. En wat kunt ge dan zeggen?

– ‘Ba ja, jong, doe gerust.’

En zo werkt dat dan hé: door een onnozel telefoontje zetten ze mij – voordat ik het zelf in de mot heb – weer aan het werk.

Ik bel mijn Herman om te zeggen dat hij niet moet verschieten als hij thuiskomt wanneer hij de auto ziet en dat de sleutel in de brievenbus zal zitten.

Maar tegen de avond krijg ik de melding dat de auto daar wel staat, maar de sleutel niet. Bizar. Ik klaar het morgen wel uit.

Ik hoop op een rustige avond, maar voor ik het goed en wel weet – hoe doét ze het? – ben ik alweer tot half-twaalf aan het luisteren naar de memoires van mijn buurvrouw. Ik blok af want ben moe. ’t Is genoeg geweest voor vandaag.

Buurvrouw heeft nog wat toilet-bezigheden. Ik kruip in het naar mijn normen veel te harde bed, maar ik heb geleerd om niet te mopperen op harde bedden want dat helpt niet. Die worden daar niet zacht van.

Ik dommel weg maar al snel blijkt dat ik mijn dromen nog even moet opbergen. Buurvrouw heeft dan wel op de bel geduwd om hulp te krijgen, maar blijkbaar hebben die twee verpleegsters aan onze deur het veel te druk met het uitpraten van hun problemen met elkaar en met een andere collega, waarbij – ge kunt het wel raden – de uiteindelijke schuld bij die afwezige collega wordt gelegd. Maar eerst is er een welles-nietes over een mail:

– ‘ik heb die mail niet geschreven’ zegt de ene

– ‘maar allez, X heeft uwe mail voor mij voorgelezen aan de telefoon’

– ‘dat kan niet zijn. Ik ben alleen gaan zeggen dat zulke dingen niet kunnen.’

Aiaiaiaiaiai…. ik kan hier een half uur van dat geleuter gaan weergeven, maar daar gaat ge niet vrolijk van worden.

En die bel van de buurvrouw blijft maar piepen, en die twee maar blijven doordrammen. Ik was net van plan om mijn gedacht eens luid te zeggen toen die ene besloot om het toilet in te duiken bij mijn buurvrouw.

 

Vanmorgen hoorde ik het vervolg, want ik was snel vertrokken naar utopia.

En daar wilde ik vanmorgen ook zo lang mogelijk blijven, want ze hadden me gezegd dat ik nuchter moest blijven voor nog een onderzoek vandaag. Mijn hoofd weigerde dus de drukke geluiden van een ziekenhuisochtend te horen en ik trok het laken nog eens hoog over mijn oren, tot een verpleegster het om 9 uur toch welletjes vond en me wakker maakte om al mijn cijferkes te kunnen aanvullen. Daar houden ze hier van, van die cijferkes. En ge hebt er goei en slechte. Die van mij vallen redelijk mee, al hebt ge daar zelf geen moer aan te zeggen.

– ‘Gij wilt de nacht graag zo lang mogelijk rekken, zeker?’

– ‘Ba ja, want ik mag toch niet eten vanmorgen?’

– ‘Hoe? Ge moogt niet eten? Uw ontbijt staat daar gereed zie.’

Ja zeg, ze weten hier ook niet goed hoe ze het willen, maar ik vind het prima dat ik een boterham met choco achter mijn kiezen kan slagen. Al moet ik erbij vertellen dat de choco veel te zoet is geworden sinds ik niet meer rook. De wereld ruikt en smaakt anders dan ik gewoon ben. ’t Is aanpassen.

Zegt mijn buurvrouw:

– ‘Hebt ge dat gisteren gehoord met die twee hun ruzie en hun problemen?’

Jazeker, die had ik gehoord en er me ook aan geërgerd. Maar daar had mijn buurvrouw meer reden voor dan ik.

– ‘Ik zat daar op dat toilet met mijn onderbroek op mijn enkels, en dat belleke maar piepen en die twee maar leuteren. Tot die ene verpleegster na een half uur eindelijk binnen komt om mij te helpen en dan begint ze gewoon tegen mij voort te doen dat ze het toch zo oneerlijk vindt wanneer mensen achter hare rug leugens gaan zitten vertellen…’

Jawadde. Blijkbaar is er hier en daar toch nog nood aan een cursus ‘GROW UP!’

 

En misschien toch ook nog een beetje sleutelen aan hun structuur of communicatie of duidelijkheid. Want uiteindelijk bleek ik dan toch helemaal niet nuchter te moeten zijn voor die scan, was die ook niet in de namiddag gepland maar in de voormiddag, en wonder boven wonder moest ik niet meer mee in de rolstoel, maar kwamen ze me hoffelijk afhalen en ik mocht op eigen kracht terug naar de kamer. We maken vorderingen!

En dus in plaats van hier eens lekker uit te rusten is het een kwestie van uw verantwoordelijkheden en taken op te nemen, waaronder terugbellen naar de garage.

Oei, daar weten ze van niks. Hadden ze die sleutel dan toch niet in de bus gestoken? Ze zullen het eens navragen en terugbellen.

Grrrrrr….. ik wil efkes van de wereld afspringen.

Het antwoord komt al snel van een verlegen mannenstem met de melding dat hij niet goed wist wat hij moest doen met die sleutel. Hij heeft hem dus maar achter een houten beeldje in de veranda gelegd.

Haha, ik zie hem daar al staan met die sleutel in zijn hand, speurend naar een plekje waar hij die kwijt zou kunnen. Camerabeelden zouden op zo’n moment wel eens interessant kunnen zijn.

Enfin, dus na deze boodschap alweer doorgegeven te hebben aan mijnen geliefde huisbaas, ben ik weer eens vrij van verdere boodschappen en taken.

En ik gniffel in mijn vuistje want ik zie dat buurvrouw ook druk bezig is met bellen om een aantal afspraken te verplaatsen want ze mag hier zo direct nog niet weg.

Maar ge peinst toch niet dat ge nu wat rust krijgt, zeker?

Daar doet meneer doktoor zijn ronde en komt mij het bijzonder goede nieuws melden dat ik geen kanker heb, dat mijn longen zelfs nog in behoorlijk goede staat zijn en dat de schade voor een groot deel omkeerbaar is als ik het roken kan laten en beweeg.

Ik mag naar huis. Mijn buurvrouw nog niet. Die haar waterleiding blijkt niet in orde te zijn en nu moet de afdeling loodgieterij ernaar kijken. Die zit hier dus nog een tijdje bezig te zijn.

Ik ga inpakken. En mijn lief bellen. Het rusten is er niet van gekomen, en het zal er thuis ook niet van komen. Och, van rusten wordt ge dik. En nu denk ik er weer aan: ik moest vermageren, hé. Weer een taak bij op mijn to do-lijst.

Lieve lezer, merci dat ge mijn onzin hebt willen lezen. Want zeg nu zelf, een schrijver zonder lezer, dat is nog erger dan een luis op een kam. Ik ben content dat ge mee hebt willen genieten van dit korte avontuur, ik ben content dat ik naar huis mag, ik ben content dat ik gezond ben bevonden, en die dokter die is zeker content dat hij van mij verlost is. Al ben ik deze keer echt niet moeilijk gaan doen.

Doe me een plezier, daar aan de andere kant van de leeslijn, en laat me weten hoe het met je gaat.

En als ze me niet te veel ambeteren met to-do-dingetjes of als ik mijn eigen agenda niet te vol prop, dan kom ik hier zeker nog wel eens terug om alweer wat zever te verkondigen.

Hou je haaks en hou er de humor in!

Het ziekenhuisleven zoals het is….

Ge zoudt denken dat het leven in het ziekenhuis zijn normale gangetje gaat en dat de ene dag of die ene opname een herhaling is van de andere, maar dat is verre van juist.

Ik heb al eerder geschreven dat het ziekenhuis elke dag een nieuw avontuur is, en dat wordt alleen maar bevestigd door alweer een nieuwe dag.

Eén van de sterk bepalende factoren in de verschillen en veranderingen is de aanwezigheid van de buurvrouw. (Of de aanwezigheid van een buurman als ge ne vent zijt, want ’t is hier niet gemengd, hé.)

Mijn buurvrouw is 74 en ik zou hier al zeker 100 bladzijden van haar memoires kunnen schrijven, waarvan 50 bladzijden die ze mij gisterenavond tot bijna middernacht heeft mee bezig gehouden, weliswaar na ‘Komen Eten’ en na ‘ Met 4 in bed’.

En de andere 50 bladzijden heeft ze mij vandaag door mijn oren geramd.

Pas op, ’t is een toffe madam, zulle, en ze heeft wel ’t één en ’t ander te vertellen, maar trop is te veel, zelfs als het gaat over haar jarenlang wedervaren als ‘Madame Pipi’ als aanvullend pensioen. Ik ga u niet vertellen waar ze dat deed, want ik moet de wet van de privacy ook een beetje in eer houden.

Ik ga mij hier spoejen om uw vooroordelen tegen te houden, want het is potverdekke een belezen mens, netjes verzorgd en ik peins niet dat ze het voor het geld moet doen, die toiletten prepareren zodat de mensen er met hun blote kont kunnen gaan opzitten teneinde dingen te produceren waar ze van af willen.

Ik was in elk geval content dat ze bezoek kreeg zodat ik effe ontlast werd (excusez-moi le mot) van de verhalen. Want als ze niet onderbroken wordt door haar telefoon of door iemand die het van me overneemt, dan lijk ik wel onder een voortdurende douche van woorden te staan.

Maar ge hoort mij niet klagen. Ze zorgt – niet altijd gewild – ook voor de opvrolijking van mijn dagen.

Madam blijkt zich niet te laten tegenhouden door wetten of verkeersregels. Ze is gewoon met haren auto door het park gereden omdat ze geen kant op kon met al dat éénrichtingsverkeer in Gent.

Vanmorgen was ze vreselijk opgetogen omdat ze toch zo immens goed geslapen had. De andere dagen was het veel te warm geweest, maar nu had ze het lekker fris gehad.

Daar was een goed reden voor: ze had zodanig liggen friemelen in haar bed dat haar baxter was losgeraakt en was leeggelopen in haar bed.

Ik kan in elk geval beamen dat ze goed heeft geslapen. Het aantal decibels in de kamer ging in stijgende lijn.

En hoewel ik na het middageten best wel een tukje had kunnen gebruiken zoals mijn buurvrouw, ben ik er zelfs niet aan begonnen omdat ik kon voorspellen dat ik weer decibels ging krijgen. Soms heb ik een glazen bol in mijn hoofd.

Hoedanook, ze hadden me hier toch weer nodig om in één of ander machien te gaan blazen op alle soorten manieren. ’t Is goed dat ge min of meer weet waarvoor het allemaal moet dienen, want anders zoudt ge daar toch echt wel twijfels bij beginnen krijgen:

-‘ Adem nu eens ineens in-  en dan langzaam uitademen. En doe dat drie keer na mekaar.’

– ‘En nu moet ge gewoon ademhalen en dan plots heel snel alle lucht eruit blazen.’

– ‘En nu gaat de machine weerstand geven en moet ge toch gewoon doorademen.’

En ik, onnozel trut, ik doe dat dan ook nog eens allemaal. Hoe slaafs kan een mens worden?

Och, ik ga niet klagen. Er bestaan erger dingen dan dat. Zo kwam de verpleegster hier binnen met een bedpan die gelukkig niet voor mij bestemd leek te zijn.

De verpleegster zegt tegen mijn buurvrouw:

– ‘Ik zou van u een staal moeten hebben van uw stoelgang. Weet ge hoe dat gaat?’

– ‘Heu…’

Ik zou eerlijk waar ook van mijn melk zijn als ze die vraag stellen. Want ge kunt natuurlijk stalen krijgen zoveel ge wilt, maar ’t is natuurlijk de vraag op welke manier ge dat geserveerd wilt hebben.

De verpleegster zag de verwarring van mijn buurvrouw en verklaarde:

– ‘Ge doet het deksel van de WC dicht, ge zet er de bedpan bovenop en daar gaat ge dan opzitten.’

Ik kan me niet voorstellen dat ze zelf geloofde wat ze daar stond te verkondigen. Weet ge wel hoe hoog dat is, zo’n gesloten pot en daar nog eens zo’n ijzeren bak bovenop? Moet ge daar dan opspringen? Of takelen ze u daar dan op?

Maar och, dat was nog niet van het ergste. Weet ge wat ze vervolgens zegt?

– ‘Het probleem is dat ge daarbij niet moogt plassen hé.’

Halleluja! Ja, ge kent mij. Hier was het niet meer mogelijk om mijne mond dicht te houden:

– ‘Ah ja hé, buurvrouw, afval sorteren zulle !’

Dat zijn zeker van die pilootprojecten die ze in de ziekenhuizen houden. En als het een beetje een succes is, dan zullen wij binnenkort in ons huis allemaal twee potten hebben. Liefst niet te ver van elkaar zodat ge op tijd kunt overschakelen.

Begin al maar te oefenen!

Tot blogs.

Opgenomen, gewikt en gewogen.

 

Hier zijn we dan. Aangekomen, geïnstalleerd en al meteen mishandeld zoals het een goed ziekenhuis betaamt. Maar allez, ‘k zit aan mijne computer, dus dat wil zeggen dat ze me voorlopig efkes gerust laten en dat ik u mijn wedervaren kan vertellen.

’t Begon al direct bingo deze morgen bij het ochtendkrieken. Op andere dagen ben ik een redelijk normaal mens, enfin dat denk ik toch – maar ik kan mis zijn -, maar vandaag moet ik toegeven dat het toch een beetje anders was dan dat ge van een gezonde kop zou verwachten.

Ik trek mijn ogen open, spring gelijk een gestoken varken dat bed uit. Herman stond daar stillekes zijn kleren aan te doen om mij niet wakker te maken. Hij laat een schreeuw van ’t verschot, en ik roep: ‘ik moet opstaan’, terwijl ik begin rond te hossen op zoek naar mijn sloffen en mijn bril. Hij schiet in een lach, maar mijn ernst is niet te vermurwen. Ik totter de trap af en tegen dat ik beneden ben komen mijn hersens tot leven.

– ‘Jaaaa’, zegt Herman, ‘zo heb ik u nog niet gezien ’s morgens.  Wa was da? ‘

Tja, dat zal wel de programmering van mijn onderbewuste geweest zijn. Ik moest immers nog met de kleine Len naar de tandarts, en mijn auto moest nog naar de garage en ik moest de vuilbakken nog buiten zetten, de poes eten geven, de vaatwas leegmaken, kortom het drukke leven van een gepensioneerde.

En dan vergeet ik nog het belangrijkste: ik had nog maar één sigaret en ik wist wel zeker dat ik het daarmee niet zou trekken tot twee uur in de namiddag, het uur ‘U’ waarop ze mij hier binnen wilden hebben. Dus moest ik tussen al de bezigheden in ook nog een bezoekje zien te plannen naar de sigarettenwinkel. En ja, ik wist dat ik geen heel pak meer zou oproken, maar daar had ik al een heel goed plan voor bedacht. Enfin, dat dacht ik toch. ’t Is uiteindelijk anders uitgedraaid.

Mijnen halven trouwboek heeft in de namiddag thuiswerk gepland, zodat hij taxi kon spelen voor mij. En pas op hé, dat heb ik hem niet moeten vragen, zulle. Hoe lief is da nie?

Dus van zodra hij thuis kwam springen we elk in onze auto om eerst naar de garage te rijden en mijn bolide daar af te zetten voor zo min of meer dezelfde reden als ik naar het ziekenhuis zou gaan: Efkes de carrosserie oplappen en een groot onderhoud zodat de boel weer een tijdje kan functioneren.

Herman dumpt mij aan de ingang van het ziekenhuis. Ik had hem gezegd dat hij maar naar huis moest rijden, want dat ik een groot meiske ben en wel alleen naar binnen durf gaan. Hoedanook, ik zou eerst nog een sigaret of twee in het pafkot roken, want we waren een kwartier te vroeg, dus dat kwam goed uit.

En ik moest ook nog mijn voorgenomen plannetje uitvoeren: ik zou mijn overgebleven sigaretten en mijn aanstekers aan één van de aanwezige rokers geven alvorens ik door die deur zou stappen.

En toen ik daar dus mijn laatste sigaret aan het dompen was bleek het plots allemaal niet zo eenvoudig. Eerst zaten er enkel een koppel van Turkse of Marokkaanse oorsprong wiens gekwebbel ik niet verstond, en er zat een man die na een minuut het rookkot verliet omdat zijn peuk op was. Daar zat ik dan met mijn schat die ik wilde weggeven. Hoe loos is dat niet?

Maar geen nood. Plots schoot dat kot daar weer vol alsof er een voetbalmatch zou gaan beginnen. Dat was natuurlijk het andere uiterste en dus te veel van het goede. Wie moest ik daar nu gaan uitkiezen?

Er komt een jongeman binnen die mij vraagt of hij mijn aansteker mag lenen.

– ‘Ik heb wel sigaretten,’ zegt hij, ‘ maar genen briquet. Hoe stom is dat, hé’.

En daarmee had hij zichzelf uitgeroepen tot grote winnaar, zie. Hij had zich samen met zijn lief net buiten het rookkot opgesteld, en wanneer mijn longen ongezond maar voldaan en tevreden toelieten om het kot te verlaten heb ik hem mijn pakje en mijn aansteker gegeven.

Die gast wist niet waar hij het had.

– ‘Hoe?? Moet ge die niet meer hebben? Gaat ge stoppen?’

Ah ja vaneigens. Anders zou ik mijn saffies niet weggeven, nietwaar.

En vervolgens stapt ons Annie met haar valieske door de deur naar de inschrijvingen. Daar papierkes invullen en ondertekenen en dan een telefoontje plegen naar de afdeling… Oei! De kamer is nog niet vrij. Ze vraagt of ik misschien wil dat ze mij terug uitschrijft zodat ik nog eens de stad in kan.

WABLIEF?? Weet dat mens wel dat ik juist mijn dierbare sigaretten heb weggegeven en ze zou me nu zonder wapens de gemene wereld insturen?

– ‘Euh… kan ik ook gewoon wachten? Zal het lang duren?’

Ze wil nog wel eens bellen en vragen hoe snel het daar kan geklaard worden. Momentje geduld…

– ‘Drie uur’ is haar antwoord.

– ‘Moet ik drie uur wàchten????’

– ‘Neeneen, om drie uur zou de kamer misschien wel vrij zijn, maar we moeten tegen die tijd nog eens terugbellen. Ge kunt een koffieke gaan drinken in de cafetaria’.

Allez ja, de eerste keer in mijn leven dat ik een koffie ga drinken zonder daarna een sigaret te roken. Voor alles is er een eerste keer.

Stond ik daar te boteren zonder mijn trooststokken, mijn kameraden, mijn toeverlaten, helemaal achtergelaten en geweigerd door het systeem. Mijn Calimero ging het bijna van me overnemen, en ik heb er zelfs – heel even maar – aan gedacht om een sigaret te gaan bietsen in het rookkot, maar dat heb ik niet gedaan. Zeg nu zelf, flink toch hé?

Om drie uur stipt meldt ik me opnieuw aan de balie. ‘k Zal u de details besparen, maar uiteindelijk ben ik dan tegen kwart voor vier op mijn kamer beland waar mijn buurvrouw druk aan de telefoon was. Ik hoorde flarden over ‘dat er langzaam meer en meer een klik was tussen ons’ en ‘dat we wel zullen zien waar we uitkomen’, en zo van dat vrouwengeroddel over nieuwe lieven, al is mijn buurvrouw zeker niet van de jongsten want ze is weduwe en ze heeft twee zonen waarvan de oudste in 1972 is geboren, dus piep is ze niet meer. Maar op liefde staat geen leeftijd.

En daar waar ik dacht dat ik op mijn gemak ging kunnen uitpakken was dat een vergissing want ze schoten direct in gang alsof de Spoed ermee gemoeid was.

Het obligate overlopen van ‘De Lijst Wie Je In Het Ziekenhuis Bent’ was het eerste. Of ik incontinent ben? Godzijgezegendneen. Of ik mezelf kan wassen? Dat is zeker dat. En de verpleegster zei dat ze zelf wel zag dat ik psychisch in orde was want dat kon ze zien. Ik heb haar tegengesproken, wat had ge verwacht?

– ‘Stoelgang?’

– ‘Wat bedoelt ge met Stoelgang?’

Ah ja, want dat is toch geen volle vraag hé? Een woord met een vraagteken daar kunt ge alle kanten mee uit. Het zou kunnen betekenen dat ze wilde vragen of ik zin had in stoelgang, maar dat zal het wel niet geweest zijn. Zo gortig maken ze het hier niet.

– ‘Hewel, of ge hier vandaag al zijt gewéést?’

Maar ba neen gij, ik kom hier nog maar just binnen.

– ‘Hier staat dat ik u een zuurstoftherapie moet geven, maar ik ga dat nog niet doen. Ik ga dat schrappen.’ zegt de verpleegster.

Ik trek efkes mijn wenkbrauwen bedenkelijk naar omhoog, maar ik hou mijn grote mond voor een keer. Ze zal wel weten wat ze doet, of misschien ook niet en dan krijgt ze wel op haar kop van die dokter. En ik heb toch geen goesting om met zo’n sissende trechter op mijn gezicht te lopen.

En dan vervolgens zegt ze dat ze mij aan het sporten gaan zetten want dat mijn BMI te hoog is. Hoe? Mijne man zegt toch altijd dat ik niet te dik ben? De leugenaar!

Enfin, na het afwerken van de lijst zinvolle en zinloze vragen is het tijd om mijn aders aan te vallen want ze hebben hier enige vampierneigingen. Als ge hier durft binnen komen moeten ze bloed tappen, niks aan te doen.

Ere wie ere toekomt. Die verpleegster kon het. Ik heb al andere fenomenen meegemaakt in dat hotel hier.

En terwijl dat mens me nog zat te doorprikken en leeg te laten lopen, kwam er hier eentje met een lege rolwagen binnen om me mee te nemen naar de radiografie. Dat is toch straf hé, dat ze in de file gaan staan om als volgende met u te kunnen zeulen.

Ik zei dat ze die rolwagen mocht terugdoen want dat ik best wel in staat was om zelf te stappen. Neen, dat mocht niet.

Allez zeg, ze zijn hier toch echt niet consequent hé. Aan de ene kant gaan ze mij aan het sporten zetten, maar aan de andere kant mag ik niet zelf meer stappen. Het zij zo. Ik heb het me dus laten welgevallen om me te laten vervoeren in die sportkar om vervolgens mijn warm bovenlijf tegen zo’n koude plaat te persen : ‘Niet ademen’…’ge moogt weer ademen’…

’t Zijn hier kleine tirannekes, zeker weten, en dat moet een mens hier ondergaan zonder de steun van een saffie. Bloed, zweet en tranen. Allez neen, tranen nog niet. Ik laat het u wel weten als ik ga beginnen blèten.

Tot blogs.

Hotel Sint-Lucas, here we come…

 

Speciaal voor al die lieve vrienden die me zegden: ‘Ik ben content dat ge weer goed genezen zijt, maar anderzijds was het toch plezant om uwen blog te lezen…’

Op 4 juli ga ik nog eens naar dat fameuze hotel en zal ik mijn wedervaren met u allen delen. Neen, ge moet u niet ongerust maken. ’t Heeft allemaal niet veel om het lijf. Ik ga gezond binnen en ik hoop er nog gezonder buiten te komen. En mocht het anders uitdraaien, dan zijt ge de eerste om het te weten.

Zoals iedereen al wel weet ben ik de verstokte roker die nu al kweetniehoelang een oorlog aan het voeren is met die stinkstokken, maar nog altijd geen karakter genoeg heeft om er af te blijven.  De sigaret en ik, wij hebben een haat-liefde verhouding, en dat zijn de meest hardnekkige.

En dat heeft zo zijn gevolgen voor mijn arme longen. Ze hebben er mij gelukkig hierboven een sterk stel meegegeven, maar als ge genoeg paft, dan krijgt ge die ook wel kapot. En nu gaan ze daar in het ziekenhuis eens grondig naar kijken en mij veel preken geven en dikke vingers maken en nog van dat fraais.

En het goede nieuws is dat ik daar uitgangsverbod krijg zodat ik niet kan gaan roken. Dat wordt dus een marteling. Maar wel eentje voor het goede doel.

Ik was er vandaag een half uur te vroeg voor mijn afspraak, en wat doet ons Annie dan? Natuurlijk, in het rookkot eentje gaan paffen. En daar kwamen de herinneringen al direct weer opduiken onder de vorm van drie gasten die daar serieuze gaas aan het geven waren.

Zegt de ene tegen zijn maten: ‘ ik ‘em gistere direct vijf Euro gescoord, jong, zo gemakkelijk dat da ging. Maar dat is met mijnen hond hé. Mensen geven gemakkelijk als ge nen hond bij hebt. Ik probeer azo mijn huur bijeen te scharten. En da gaat goed.’

En de andere vertelde over nog een andere maat die er niet bij was dat hij ‘hem een toet op ze bakkes had gegeven want hij kwam weer staan zeiken, en hij had hem nochtans de nacht ervoor onderdak gegeven, de zak’.

Aaaaaah, ’t zal weer stof opleveren, ik voel het aan mijn kleine teen. Al zal de inspiratie deze keer niet uit het rookkot komen.

Tot blogs.

 

 

 

HET ZIEKENHUIS: VERLENGING WEGENS SUCCES – deel 5 en einde.

Het zit erop, mensen. Deze middag ga ik naar huis. Ik heb er een dubbel gevoel bij, want die rotpijn steekt soms nog met vlagen op en dan heb ik goesting om te vloeken en te roepen dat ze nu eens gvd goed moeten kijken wat er daar binnen verkeerd zit. Maar ik ben bij de nonnen opgevoed en ik heb geleerd mij te gedragen. Ik zal maar vertrouwen op de wetenschap en geduldig afwachten of die kanjers van pillen hun werk naar behoren doen.

Het is wel fijn om weer naar huis te kunnen. Bij mijne lieve Herman. En jammer genoeg niet bij Bo. Op die momenten is het toch altijd nog efkes slikken.

Maar allez, Annie, we gingen het hier plezant houden hé, en nu gaat ge hier beginnen chagrijnig doen gelijk een oud wijf. En dat terwijl er zoveel leuke dingen zijn.

Gisteren kwam mijn lieve schoondochter met onze twee kleinzoontjes op bezoek. Ze stormden op me af wanneer die deur open ging. Man, daar word ik zo week van.

En ik had snoepjes gehaald in het winkeltje. Ze installeerden zich allebei op mijn bed met hun snoepjes in de hand en dan maar kijken naar Nick Jr.

Stef, de jongste is nu twee en hij zit in een periode dat alles ‘van mij’ is. Ik zeg hem: ‘Oh, kijk wat een leuk hondje op TV’

‘Is van mij’, zegt hij heel serieus.

Ik zou ze opeten, mijn kleinkinderen.

 

Mijn nieuwe buurvrouw is echt wel een super tof mens. Maar ze heeft het behoorlijk moeilijk na het zware onderzoek van gisteren. Ik hoop voor haar dat het snel betert, want zij en haar man hebben blijkbaar al een serieus miserie-traject doorlopen.

Maar ik had nog wat vertelsels achter de hand over de vorige kamergenote.

Zoals ik al zei was het dametje bij wijlen flink verward. Maar ze was wel bij de pinken waar het om haar pillen of het eten ging. De TV kon ze niet aanzetten, maar het knopje van het belletje wist ze daarentegen heel goed staan.

En ook daar begon ik het ritueel goed te kennen.

Ze drukt op het belletje. Vervolgens stapt ze uit haar bed of zetel en gaat in het deurgat staan. En dan begint ze te roepen:

‘Menée’ …… ‘Menée’……’Menée’….. zodat de hele verdieping het kon horen.

Alsof alle verpleging hier mannelijk zou zijn. Of misschien had ze toch een minuscuul zwakje voor het mannelijk geslacht?

 

Als haar aanwezigheid dan al zijn kleine kantjes had, dan was er toch altijd de grappige kant die de dingen weer goed maakte.

Ik had met haar toch wel een issue als het om plassen ging.

Kijk, ik heb er niks op tegen dat mensen zuinig willen zijn, en je hoort wel meer dat mensen het verkwisting vinden om het toilet door te spoelen na een plas, maar ik heb het nooit een appetijtelijke zaak gevonden om te moeten plassen bovenop een oude plas. Ik spoel garantie door voordat ik aan de klus begin.

Mijn buurvrouwtje hoorde bij het type niet-sjassers. Soit, daar heb ik dus een remedie voor. Maar toen ik in de mot kreeg dat er ook nooit geen toiletpapier in die pot lag, dan viel mijn frank.

Nu snapte ik waarom de strenge schoondochter zei: ‘Ik heb uw vers ondergoed in de kast gelegd, maar ge moet er een beetje zuinig op zijn hé!’

Ik hoop dat mijn schoondochters mij nooit bevelen om zuinig te zijn op mijn onderbroeken. Ik vind het geen vrolijke gedachte.

Maar ik weet nog altijd niet goed wie nu oorzaak was van die penetrante urinegeur in onze kamer. Op een ochtend ontwaak ik en ruik ik verdorie een stank waar ik niet van hou, ondanks het feit dat het venster een ganse nacht had open gestaan.

Ik zie het dametje naar de badkamer gaan met een verse onderbroek, dus ik denk: ‘dat komt hier in orde’. En even later komt ze inderdaad naar buiten met een bolletje vuil onderbroek in haar vuist en steekt het in haar waszak.

Maar de stank blijft hangen…. en hangen….en hangen….

Verpleegster komt binnen: ‘Hebt ge u al gewassen, mevrouw?’

‘Wa zeide?’

‘Of dat ge u al gewassen hebt?’

idem, idem, idem, idem…

‘Joak, ben gewassen.’

Mijn beurt dus om de badkamer te bezetten. Zie ik een kurkdroge lavabo met kurkdroge washandjes.

Ik ben geen klikspaan, maar ik heb daar toch de eerste de beste verpleger aangesproken en gezegd dat ze dat menske eens een wasbeurt moesten geven volgens de definitie van wasbeurt.

En – behulpzaam als ze hier zijn – werd daar inderdaad gevolg aan gegeven.

En dan roefelt die verpleger in haar kast, en hij blijft maar roefelen.

‘Ze heeft hier blijkbaar geen proper onderbroeken meer’….

 

Schoondochter zal toch nog eens een wasmachientje moeten draaien, vrees ik, of investeren in een dozijn onderbroeken voor schoonma.

 

Lieve vrienden, ik kuis hier mijn schop af. ‘k Ben d’er mee weg. Ik zend jullie allen mijn welgemeende dank voor de support en zoveel warme vriendschap.

Ik beloof dat ik nog wel eens zal bloggen. En hopelijk ook eens zonder ziekenhuisverhalen.

God bless you. (en Amerika ook een beetje want die zullen het daar nodig hebben).

 

HET ZIEKENHUIS: VERLENGING WEGENS SUCCES – deel 4

Als ik de commentaren hier zo lees en hoor, dan zouden we met zijn allen massaal een gezamenlijke blog moeten schrijven over ziekenhuizen. Daar gebeuren echt wel grappige dingen, zo te zien.

Ze hebben hier intussen een nieuwe kamergenote binnengesmeten. Het is een raar fenomeen tussen de mensheid, maar waarschijnlijk hebben jullie dat ook wel dat je bij de eerste aanblik al voelt of het al dan niet klikt.

Hewel, het is een klikker, of hoe moet ik dat zeggen? Niet iemand die verklikt, maar iemand waarmee het klikt. Vraag me niet waarom. Ook al is mijn buik gehavend, hij vertelt me nog altijd de juiste dingen. Aan die kant nog altijd geen dementie te bespeuren. De rest laat ik in het midden.

Ze hebben haar al meteen afgevoerd voor een onderzoek onder narcose. Ik kan er dus nog niet veel over zeggen. Maar ik heb nog een paar bladzijden reserve over de vorige.

Maar eerst nog eens iets over die lift waarvan het gebruik me blijft fascineren. Hoe meer ik erop let, hoe meer mensen ik zie die op het foute knopje drukken. Ik zeg dan niets, maar geef gewoon een duw op het juiste knopje. Sommigen bekijken me dan heel verontwaardigd en ik zie ze denken dat ik degene ben die niet goed wijs is. Nu, dan staan we quite, want ik denk hetzelfde.

En die lift, dat is komiek, maar regelmatig haalt die ook eens spoken op. Dan stopt hij op de eerste verdieping. Geen ziel te bekennen en niemand stapt uit. Vervolgens stopt hij op de derde verdieping. Weer geen ziel te bespeuren en weer niemand die uitstapt. Dan zegt mijn logica dat er gewoon een spook is ingestapt op het eerste en er weer uit op het derde. Volgens mij lijkt het niet onmogelijk dat hier veel spoken rondwaren, echte en onechte. In mijn hoofd spookt het soms ook wanneer ik pijn voel die er niet mag zijn. Maar we gingen het plezant houden.

Mijn vorige kamergenote dus.

De eerste ochtend dat ik hier ontwaakte wist ik al direct hoe laat het was. Behalve de informatie dat ze doof was had ik nog niet echt kennis gemaakt, maar dat was rap verholpen.

Roept ze plots uit het niets:

‘Meugde nor uis?’

Ik schud neen alsof mijn hoofd er los op staat.

‘Meugde nog nie nor uis?’

Ik schud weer heftig neen.

Stilte.

Ik ga naar het toilet en kom terug.

‘Meugde na nor uis?’

Ik zal het hier niet helemaal vertellen, want anders zit ik al ras aan zeven bladzijden, maar ik heb hier dus tot treurens toe met mijn hoofd geschud.

 

‘Keiktegij nor thuis?’

Schudden, Annie.

‘Meugekik keike nor thuis?’

Ja schudden, Annie.

En dan staat die TV uren ervoor al op. Ze kijkt naar het nieuws. De verpleegster is de ondertiteling komen opzetten. Toen wist ik nog niet – en die verpleegster duidelijk ook niet – dat het menske niet kon lezen.

En dan valt ze in slaap en staat die TV aan.

Ik hoef niet op mijn tenen te lopen om haar niet wakker te maken. Het heeft ook zo zijn positieve kanten, dat mag gezegd. En zo neem ik stiekem dat bakje en zet de TV uit.

Een half uur later wordt ze wakker.

‘Den televies is uit’

Ik knik heftig ja en wijs me schuldig op de borst.

‘Hedde gij den televies uit gedoan?’

Schuldig.

‘Ja, maar ge waart in ’t slaap gevallen’ en ik leg mijn hoofd schuin op mijn twee handen. Je weet wel, het universele gebaar voor slapen.

‘Neje, ik sloap nie’

Jawel.

‘Zettegij den televies weer oan?’

Neen. Ik wijs op mijn horloge. ’t Is tijd om te slapen.

‘Zette gij mijnen televies oan?’

Neen schudden.

‘Den televies es uit’

Op den duur deed ik of ik het niet meer hoorde. Dan stond ze op en ging ze in de deur staan, op wacht naar verpleging. Maar die kwam niet opdagen. Uiteindelijk zag ik ze bokkig in haar bed kruipen en na een seconde sliep ze alweer.

Volgende dag komt schoondochter op bezoek. Zo’n madam met kl… aan haar lijf. Het was al meteen duidelijk dat zij de plak zwaaide waar ze zich ook maar bevond.

Buurvrouw bekijkt haar niet.

‘Hewel’ zegt de schoondochter, ‘uuk ne goeiendag, hé!’ en dan tegen mij: ‘ge komt hier binnen en dan bekijkt ze u nog niet.’

Maar blijkbaar waren dat de normale geplogenheden in die relatie, want na een tijdje begonnen zij min of meer te converseren. Daar stond ik van versteld en zij het haar: ‘Amai zeg, gij verstaat haar wel goed hé.’

‘Ja maar dat komt omdat ze weet dat ze tegen mij geen komedie moet spelen. Ik ben een strenge, zulle.’

Ja, dat had ik al in de mot.

En dan ging hun conversatie – zij het wel met wat haken en knopen – verder. Ik verstond geen moer van wat mijn buurvrouw zat te roepen met haar nasale stem, maar plots wendde de schoondochter zich tot mij:

‘Hebt gij gisteren haren TV uitgezet.’

Ik pleit schuldig.

‘Ha’, zegt ze, ‘daarom is ze kwaad op u. Maar dat gaat direct over, zulle.’

Kijk, op zo’n momenten dan voel ik me dus echt een slecht mens. Ik ben nooit meer aan haar TV gekomen. Al moet ik wel bekennen dat ik gevraagd heb aan de verpleging om het geluid af te zetten met de melding: ‘ze hoort er toch geen fluit van’.  Wat inderdaad het geval was.

Wordt vervolgd….

 

HET ZIEKENHUIS: VERLENGING WEGENS SUCCES – deel 3

Ik heb het al eens eerder gezegd: geen Yin zonder Yang. Ze hebben mij gisteren ontkoppeld van de slangetjes. De prijs die ik ervoor moet betalen zijn twee maal twee dikke kanjers van pillen die ik door mijn strot moet wringen, maar dat heb ik er graag voor over.

Man, man, wat voelt het toch heerlijk. Toch zot dat een mens daar in zijn dagelijkse leven nooit bij stil staat. Of heb ik het mis? Staan jullie elke dag op met de blije gedachte dat je niet aan de slangetjes hangt? Ik in elk geval niet. Maar dat begint toch stilaan te veranderen tussen mijn oren.

Het was dus een heerlijke nacht zonder hinder van plastieken buisjes, en – niet te vergeten – zonder buurvrouw. Maar ’t is wel stillekes zo alleen in een kamer. Al was er natuurlijk niet veel conversatie, maar als ze iets zei, dan kon je het aan de andere kant van het ziekenhuis horen.

Zo had ze de gewoonte om al een half uur voor het ontbijt, een half uur voor het middageten, een half uur voor de koffie, enz.. aan haar tafeltje te gaan zitten wachten. Gewoon wachten. Niks meer.

En op de duur kon ik het voorspellen: wanneer ze haar eten kreeg voorgeschoteld, dan stond ze na een paar tellen op en liep ze naar de deur waar ze weer gewoon bleef staan wachten tot de eerste de beste mens met een witte schort passeerde. En dan – ik kon het op den duur met haar in koor zeggen, maar dat heb ik uiteraard niet gedaan – riep ze met die nazale schriepende stem: ‘Mein pèllenn!’

En dan sta je toch te kijken van het geduld van de verpleging hier!

‘Ze zijn er mee op komst, met uw pillen’

Madammeke blijft hem of haar wezenloos aankijken en herhaalt: ‘Mein pèllen!’

‘Ja, mijn collega is er mee onderweg. Ge krijgt ze subiet. Eet maar.’

Stilte. Kijken…. ‘Mein pèllen!’

En dan nog maar eens harder: ‘Subiet! Nog efkes wachten!’

‘Ah ja’. En dan keerde ze zich om en ging aan het eten.

Och weet je, op den duur dan begint dat bij het ritueel te horen en zou je het bijna gaan missen als ze het niet zou doen.

Maar die keer dat er voor haar een onderzoek stond gepland waarbij ze nuchter moest blijven, dan was het goed mis.

Ze zat alweer een halfuur te vroeg aan haar tafel, en dan brengen ze mijn ontbijt binnen, maar het hare niet. Eerst reageert ze niet, maar dan plots zegt ze: ‘hèn kik al geete?’

Weet je, ik had er de dood van op mijn lijf dat ze mij een vraag stelde. Niet dat mensen mij geen vragen mogen stellen, maar het was toch altijd zo een kalvarieberg om een antwoord in haar hoofd te persen.

‘Neen, ge hebt nog niet gegeten, maar ge moet nuchter blijven voor een onderzoek.’

Terwijl ik het zei wist ik dat ik niet moest hopen dat ze daar een woord van verstaan had. Maar terwijl ik daar al mijn krachten aan het bundelen was kwam een verpleger binnen aan wie ze het nog eens vroeg: ‘Meukik nie eten?’

Ik hoef het hier niet te schrijven, je weet al hoe die verpleger zijn best deed om de zaken klaar te krijgen.

Oef. Ze heeft het begrepen. Stilte. De verpleger vertrekt en twee minuten later staat ze op en gaat ze aan de deur staan wachten tot er weer iemand voorbij komt en roept dan:

‘Main pèllen!’

Kijk, op die momenten begin ik hier dan te schokken van het lachen. Ik kan het echt niet helpen. Dat heeft niks te maken met respect, zulle, dat is gewoon zuiver en oprecht lachen zonder de miserie van anderen te willen minimaliseren.

’t Zal je maar overkomen om doof te zijn en op de koop toe niet kunnen lezen of schrijven. Dan wordt de muur rondom je heen wel erg hoog. En het gaat ook om hele simpele dingen.

Hier in Hotel Sint-Lucas komt een hele lieve mevrouw elke ochtend langs om te vragen of het dagmenu van de volgende dag je wel bevalt en kijkt ze samen waar er wijzigingen moeten gebeuren. ‘En er is gelei voorzien, maar als je liever een confituurke wilt, dan moet ge het zeggen hé’.

Ja, geef me dan maar een confituurke.

‘En hebt ge graag nog een yorhurtje of liever een platte kaasje of een vlaatje?’

Neen, de yoghurt komt mijn oren uit. Ik àdem yoghurt tegenwoordig.

Ik schaam me dood met zoveel jol onder mijn gat, maar ik maak er wel heel dankbaar gebruik van. Het geeft het leven hier wat kleur, en ik betrap er mij op dat ik gelijk de oude mensen (ge pijst toch niet dat ge nog jong zijt hé Annie!)  soms uitkijk naar het avondeten. En daar moet ge hier niet lang op wachten, want dat is er al om 17u. Gevolg is dat je tegen 20u alweer honger hebt natuurlijk. Maar ook daar passen ze hier een mouw aan. Geen enkele vraag is te veel.

Maar aan mijn buurvrouwke vroegen ze niet wat ze wilde eten. Geen beginnen aan. Dat versta ik honderd percent want ik geloof dat die dame er een dagtaak aan zou overhouden, en een hese stem er bovenop.

 

Wordt vervolgd….

 

HET ZIEKENHUIS: VERLENGING WEGENS SUCCES – deel 2

Het goede nieuws is dat ik zin heb in een glas wijn. En dat betekent dat ik echt wel aan de beterhand ben.

Het slechte nieuws is dat ik zin heb in een glas wijn. En dat betekent dat ik me afvraag of ik zo stilaan niet te veel verknocht begin te raken aan dat spul.

Maar voorlopig moet ik er nog een flinke tijd afblijven, want in combinatie met de zware antibiotica die ze hier in mijn aders pompen is dat niet OK. En uit ervaring weet ik dat ze me bij het naar huis gaan een ander soort antibiotica of dergelijks zullen meegeven waarvan algemeen geweten is dat je er kotsmisselijk van wordt als je nog maar naar een glas alcohol durft kijken. Zet het dus maar uit je hoofd, Annie.

Gelukkig is er genoeg animatie rondom om een mens zijn gedachten te verzetten. En het is bovendien leerrijk. Ik versta elke dag meer en meer van dat plat Gents.

Drie rokende oude mannen die ter plekke aan het kennismaken waren haalden gezamenlijke herinneringen op aan de merken sigaretten die ze ooit hadden gerookt. Aan de mij onbekende namen te horen moeten die gasten héél oud geweest zijn. Nu, ’t was er eigenlijk ook wel een beetje aan te zien.

En aangezien de sigaretten alsmaar duurder worden ging het gesprek in hun sappige taaltje al snel over op de kommer en kwel van de levensduurte. Zegt die ene:

‘Oazzekik de facteur zien koume, dan tert ik het an. Dan peizek in mijn eigen, kzal vandenoavond wel es keike.

Dat is ook een manier om de realiteit te benaderen natuurlijk. Ieder zijn eigen gebruiksaanwijzing, denk ik dan.

 

Mijn buurvrouwke is net opgehaald door haar zoon en schoondochter om naar huis te gaan.

Zoals je weet heb ik nogal wat kamergenotes versleten, maar deze heeft toch echt wel de trofee gewonnen.

Ik werd zaterdag om 2 uur ’s nachts in mijn kamer gereden. Vensterkant. Dus passeerden we langs een slapende oudere dame. Ik fluisterde nog één of andere vraag aan de verpleging, en die antwoordde behoorlijk luid:

‘Ge moet niet stil zijn, dat madammeke is zo doof als een pot.’

Op dat moment stond mijn hoofd er niet naar om daar lang blijven bij stil te staan, maar wanneer ik de volgende dag weer bij zinnen was maakte ik me de bedenking dat ik met haar wel kon converseren via het geschreven woord.

Ja, vergeet het.

Madammeke was analfabeet. En verward, verward, verward!

Kijk, ik denk dat ik een redelijk verdraagzaam mens ben, maar ik moet toegeven dat ik me nu en dan toch wel eens heb geërgerd. Misschien dat een mens al wat meer sjikaneurig wordt als hij niet goed is. Ik hoop dat het daaraan ligt.

Maar ik heb toch ook gelachen, echt vree gelachen.

Madammeke hoorde dus geen fluit, maar elke ochtend stak ze garantie haar twee hoorapparaten in. Niet dat het een moer hielp, maar het zal haar een goed gevoel gegeven hebben, veronderstel ik.

Probleem was dat ze die dingen niet kon regelen en soms begon het daar te fluiten dat je er zelf doof van zou worden. En dan begon dat ritueel waar je een toneel zou kunnen over schrijven.

Ik doe haar teken door naar mijn eigen oor te wijzen en een lelijke smoel te trekken zodat ze zou begrijpen dat het ding lawaai maakt. Dat heeft ze redelijk rap door, dus ze haalt het spul van haar oor, morrelt eraan zodat het ding plots op alle toonaarden begint te piepen, te fluiten en te zingen, en dan steekt ze het weer in.

Dan kijkt ze me met een brede smile aan en roept met een schelle, nasale stem: ‘Est gedoan?’

Wanneer ik neen schud met mijn hoofd moet ze eerst haar bril opzetten, want ze kan niet zien wat ik doe. En die bril moest ze uiteraard afzetten om aan haar hoorapparaat te kunnen.

Ik schud nog eens heftig neen.

En avant la musique. Dan beginnen we maar weer van voor af aan: bril af, hoorapparaat uit, morrelen en fluiten, piepen….aiaiai mijn oren… en dan weer: ‘Est noa gedoan?’

Neen. Bril opzetten, kijken naar mijn schuddend hoofd…

Na een paar herhalingen van hetzelfde heb ik op mijn belletje gedrukt. Ge weet dat ik geen beller ben, maar er zijn toch limieten hé.

Het leuke was dat die verpleger meteen zei: ‘ik ken daar ook niks van. Dat is de eerste keer dat ik zoiets in mijn handen heb’. Kunt ge het hem kwalijk nemen? Die mensen moeten echt wel voor vanalles inspringen, zelfs voor het afstellen van hoorapparaten. Er zijn inderdaad limieten.

Maar het is hem gelukt. En ik veronderstel dat die verpleging zich altijd respectvol moet gedragen, maar ik zag dat hij alle moeite had om het niet uit te proesten. Zijn glimlach stond op barsten.

 

HET ZIEKENHUIS: VERLENGING WEGENS SUCCES – deel 1

Op algemene vraag zet ik me nog eens aan het bloggen, want hoe gek het ook moge zijn, mensen leggen het nieuws van mijn opname blijkbaar meteen in verband met een blog. Wat niet onlogisch is natuurlijk. En dat is ook wel een beetje leuk want dat betekent dat mijn onzin wel gelezen wordt.

Vandaag dag vijf en eindelijk begint die kl..pijn wat op de achtergrond te verdwijnen en ik voel al direct hoe mijn vat energie weer wordt bijgetankt. ’t Is nog gene ‘plain’, maar dat komt nog wel. In elk geval is er genoeg fuel om wat te schrijven.

En ja, hier zijn we weer. Voor de derde keer. Laat ons zeggen dat ik mijn abonnement heb verlengd. En er komt nog een staartje aan, hebben ze me gezegd want na een herstelperiode (en nog een reisje tussendoor) zal het mes er aan te pas moeten komen. Ze willen een stuk uit mijn beenhouwerij halen omdat het daar altijd ontsteekt. Niet dat ik daar vrolijk van word. Maar als ik daarmee eindelijk van dat abonnement af geraak, dan moet dat maar.

En eerlijk, als ik dan de verhalen hoor rondom mij van mensen met hersenbloedingen, kanker, kleine zieke kindjes…. dan vind ik dat ik niet het recht heb om te zaniken en ik zal proberen om dat ook niet te doen.

Het voordeel van herhaaldelijk voor dezelfde kwaal in het ziekenhuis betekent dat je op dezelfde afdeling terecht komt waar dokters en verpleging je kennen. Het voelt bijna een beetje als thuis komen. Al geloof ik nu zelf niet wat ik hier zit te schrijven.  Ik wil naar huis en het liefst zo snel mogelijk.

Maar het blijft een feit dat de verpleging hier super vriendelijk en super gedienstig is. Volgens mij zijn ze hier vriendelijker en hulpvaardiger dan de vroegere nonnen die scholen en ziekenhuizen bestierden. Die konden best wel chagrijnig zijn in al hun vroomheid, en ik kan het weten want ik ben er bij opgevoed in de kostschool en ik ben er drie keer bij bevallen.

Nu ben ik zelf niet zo’n ‘beller’. Maar ik zie dat die mensen hier van hot naar her lopen voor de gekste vragen van patiënten.

‘Ik kan mijnen TV niet aandoen’, of  ‘ik heb koude handen’, of ‘ik heb geen onderbroeken meer’ zijn zo een paar voorbeelden.

Maar soms kunnen die verpleegsters bijna je gedachten lezen. Zo legde een verpleegster een paar boterhammen in mijn koelkastje omdat ik ’s avonds wel eens een hongertje heb. Mijn hart maakte een sprongetje toen ik die koelkast open trok. Het geluk zit in een klein hoekje. En het wordt vooral gemaakt door de mensen om ons heen.

En nu wordt het tijd dat ik nog eens iets vertel over de rariteiten des werelds die hier in het ziekenhuis worden bijeen gebracht.

Zoals iedereen weet hoor ik bij degenen die zelfs op hun sterfbed nog een saffie zouden opsteken, dus het zal je niet verbazen dat ik met of zonder pijn en met of zonder slangetjes toch altijd  de weg weet te vinden naar de rookruimte. Dat is bovendien ‘the place to be’ als je iets wil horen of beleven. Zeg nu zelf, het leven zou saai zijn zonder rookruimtes.

Herman was bij me toen we de lift terug naar boven wilden nemen. Er stond een jonge blonde vrouw te wachten die iemand in een rolstoel bij zich had. Ik zag dat ze op het pijltje naar beneden had gedrukt, dus zei mijn logica dat die mensen naar -1 moesten. Ik druk dus op het pijltje naar boven want ik ben gehuisvest op het vierde verdiep.

De lift stopt en ik vraag aan die dame: ‘jullie gaan zeker eerst naar beneden?’

Neen hoor, zegt ze, wij moeten naar boven!

Ha, maar je had wel op het knopje naar beneden gedrukt.

Ja, zegt ze met haar neusje in de lucht, dat moet zo als je wil dat de lift naar beneden komt. Vroeger duwde ik altijd op allebei de knopjes, zowel naar boven als naar beneden, maar een verpleegster heeft me eens gezegd dat het zo niet hoort.

Nadat ze uitgestapt was op het eerste verdiep keken Herman en ik mekaar lachend aan en zeiden synchroon: ‘dom blondje’. Met een grote sorry naar alle blonde dames. We doelden veeleer op de grappen die erover gaan.

Het vierde verdiep is het hoogste. Daar staat dus enkel een knopje met een pijltje naar beneden.

Kijk, zegt Herman, hier kan je nooit de lift naar boven halen!

Weet je, het rare is dat ik er de volgende keren ben gaan op letten en blijkbaar zijn er wel meer mensen die op het foute knopje drukken. Ik vraag me alleen af hoe die mensen nu in godsnaam kunnen weten of die lift naar boven of naar beneden moet komen. Ze kunnen toch niet zien waar die zich in die koker bevindt?

Ik heb er nooit bij stilgestaan dat niet iedereen dezelfde logica heeft, maar het voorval heeft me geïnspireerd om verder te kijken. Zo vraag ik me nu bijvoorbeeld af of de mensen die aan de ingang van de rookruimte blijven staan om te roken misschien denken dat ze daar moeten staan omdat daar ook het plaatje met de sigaret hangt.

Ik blijf het in het oog houden.

Wordt vervolgd……