Categorie archief: HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 10 Einde.

SAMSUNG

Zelfs de politiek bleef niet ongemoeid in de apenkooi. En nu moet ik zeggen dat ik daar toch een schoon staalke van moraalpreek heb gehoord dat ik wel kon appreciëren.

Er zaten daar twee mensen waarvan de ene zeker een Turk was, en de andere was minder gedefinieerd, maar hij sprak evengoed dat taaltje waar ik niks van begrijp. In elk geval schakelden die mannen over op het Nederlands, en dat maakte het voor mij al een stuk minder saai.

De Turk poneerde dat hij Erdogan erg wist te appreciëren want die man had veel goede dingen gedaan in zijn land. De ongedefinieerde was het daar niet mee eens. Heel bedaard, maar overtuigend zei hij tot zijn vriend:

– ‘Jij woont in Gent. Je leeft in onze gemeenschap, onze gemeenschap geeft jou elke maand geld en je krijgt hier de beste zorgen die je maar kunt wensen. Dat heb je nu genoeg ondervonden. Dan is het maar normaal dat je loyaal bent aan deze gemeenschap. En Erdogan kan in zijn land doen wat hij wil, maar hij moet onze regels hier niet met de voeten komen treden en oproer zaaien tussen de mensen die hier leven en waar wij voor zorgen.’

De Turk liet het bezinken en knikte.

– Ja, dat is waar.’ zei hij.

Kijk, dat vind ik nu schoon zie, dat mensen hun ei leggen waar het hoort.

En – om een beetje in de politieke sfeer te blijven – ik heb me daar dikwijls afgevraagd of terroristen niet op andere gedachten zouden komen mochten ze zo een weekje flink ziek in het ziekenhuis belanden. Een mens heeft in die omstandigheden vaak niet veel overtuigingskracht nodig om anders beginnen te denken.

Net zoals de meeste mensen noem ik mezelf geen racist. Hoewel – ik geef het toe – mijn buik wel eens een andere mening geeft wanneer ik het gedrag van sommigen zie. Zouden die zich daar echt niet van bewust zijn?

Zo kon je er donder op zeggen dat – wanneer er zo een groep vreemdelingen in of rond de apenkooi zat – er sigaretten werden gebietst. Niet ééntje, maar vele.

Het kan een Belg ook overkomen om eens zonder te zitten, en soms zal die ook wel eens nederig een saffie afbedelen, maar dat is eerder uitzonderlijk.

En luidruchtig dat die mensen zijn. Om te beginnen voegen ze zich meestal in zwermen samen, en dan moet er ook altijd geroepen worden. Waarom weet ik niet. Zitten doen ze liefst op de leuningen van de banken met hun voeten op het zitgedeelte. En peuken gooien ze bij voorkeur op de grond in plaats van in de asbak.

Ik begrijp daar dus niks van. Ik kan me ook niet voorstellen dat ze dat doen om hun wereld te koeioneren. Maar kunnen we hen dan bij aankomst niet gewoon eens uitleggen wat hier de geplogenheden zijn? Of klinkt dat te naïef?

’t Is waar eigenlijk. Want als je zou zeggen dat ze zo niet in zwermen moeten klitten, of dat ze wat minder luid moeten roepen (en al zeker niet in een ziekenhuis) of hun peuken niet op de grond gooien als er een asbak staat, dan hebben ze alle reden om ons te wijzen op de vele Belgen die hetzelfde doen.

Laat ons zeggen dat ik racist ben tegenover alle mensen van gelijk welk ras of kleur die zich niet weten te gedragen. Is dat toegelaten of kan ik daarvoor ook een boete krijgen?

Enfin, ik heb me ginder niet geroepen gevoeld om daar verandering in te brengen, dat geef ik toe.

Maar ter compensatie heb ik nu en dan wel eens mijn rugzak bovengehaald om de een of de ander een duwke in de juiste richting te geven. Zo ook dat jonge moedertje wiens baby van 7 maanden opgenomen was omdat ze een trauma had opgelopen en niet meer durfde eten. Ze stond daar huilend haar verhaal te doen dat ze gezegd hadden dat de kleine en zei evengoed naar een psychiater moest gaan. Moest ik wel eens om lachen. Baby van 7 maanden bij psychiater?

Schrijnender was de verpleegster die het kind met geweld een fles in de mond duwde en zei: – ‘ze zal bij mij wel eten, want ze weet nog niet met wie ze te doen heeft’.

Een mens krijgt daar zeer van aan zijn hart als hij zulke verhalen hoort.

De meeste verpleegsters zijn engelen, maar hier en daar zit er ook een duvelke tussen.

Zo vertelde een dame me dat ze de verpleging vroeg om te helpen bij het uittrekken van haar steunkousen. Zei die verpleegster:

– ‘Doe dat maar zelf, ge hebt toch niks anders te doen.’

Ach, het zijn uitzonderingen, dus laat ons maar focussen op de goede dingen die daar gebeuren.

En zo heb ik ontdekt dat er ook les wordt gegeven, zei het wel in dubieuze praktijken.

Ik hoorde daar een gast vertellen dat zijn kameraad lege vuilniszakken in brand stak om er vervolgens de giftige dampen van in te ademen om high te worden. Dat was nieuw voor mij. Niet dat ik van plan ben om zoiets te proberen. Ik heb genoeg aan mijn sigaret.

Het ziekenhuis, het is een wereld apart. En ik weet dat ik nog eens terug moet voor een paar onderzoeken, maar daarna hoop ik dat het afgelopen is. Het is boeiend geweest, maar het is er toch niet mijn biotoop.

Ik ben dankbaar dat ziekenhuizen bestaan, en ik ben dankbaar om ons systeem van gezondheidszorg. Men weze verwittigd: bij mij moet ge niet komen zagen over de belastingen die we te veel betalen.

En ik ben dankbaar voor de vriendelijke en professionele equipe die mijn lijf en leden weer tot de levenden hebben gewekt.

Maar vooral ben ik dankbaar voor die welhaast honderd berichtjes en telefoontjes van vrienden met wensen voor beterschap. Het heeft duidelijk geholpen.

En mocht je zelf ooit in het ziekenhuis belanden, probeer dan ook eens naar die boeiende wereld te kijken. Het verzacht de pijn en de zinnen.

Blij dat ik weer thuis ben in ons warme nest.

EINDE

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 9

Geen Yin zonder Yang. Ik sta deze dagen goedgeluimd en dankbaar op, ’t mag pijpenstelen regenen, maar ik ben gelukkig want ik voel elke dag weer meer energie opborrelen. En dan weet ik dat mijn ouwe ‘ik’ weer stilaan tot leven komt.

Mensen die hier in begeleiding kwamen zeiden me vaak dat ik zo’n uitzonderlijk rustig persoon was. Die wisten niet dat ze me in mijn jongere jaren ooit ‘Annie TGV’ noemden. En die rust, dat is niet moeilijk, hoor. Mij kunt ge onvoorstelbaar stil houden als iets mij boeit, en zeg nu zelf: wat is er boeiender dan een mens? Want hoewel we erg op elkaar gelijken, zijn we allemaal bijzonder verschillend. Neen, niet zomaar een beetje verschillend, écht anders. En dat is zo mooi. Net alsof je een vlinderboom vol vlinders ziet en daar zit geen enkele dezelfde tussen. Prachtig toch!

En ik durf hier zonder blozen te beweren dat ik niet op zoek ga naar het kwade in de mens. Ik zie hoogstens onvolmaaktheden, en het is zo mooi wanneer mensen die zelf zien en daaraan willen werken.

Maar soms zijn er ook dingen die mij wel eens verontrusten.

Zo zat ik weer eens in die ‘apenkooi’, waar een groepje jongere mensen vertoefde die ik er al eens eerder had gezien. Jonge mensen zijn wat luidruchtiger, maar daar zijn ze jonge mensen voor. Wanneer mature mensen dat beginnen te doen, dan trek ik wel eens mijn wenkbrauwen.

Ik installeer me en schik mijn uitlopers zodat ik er niet in verward geraak bij het roken. En dan geboeid mee luisteren naar hun conversatie:

– ‘Maar neen, wat weet gij daar nu van’ zei het blonde meisje tegen een jongen ‘de ramadam, dat is helemaal geen vasten.’

– ‘Ik vind het moeilijkste aan die periode het niet eten en niet roken’ zei een jongen.

Ik keek nog eens goed om te zien of ik het wel juist had gezien. Neen, dit waren geen mensen met een kleurke, dit waren rasechte jonge Belgen. Nu heb ik in mijn praktijk ook ooit wel eens een Belg gehad die moslim was geworden, maar dat snapte ik, want die was in zo’n buurt opgegroeid en was ook met een moslima getrouwd. Maar ik had nog nooit zo’n zwerm gezien. Ofwel ben ik een beetje wereldvreemd aan het worden op mijn leeftijd. Maar ik geef eerlijk toe dat het me toch een beetje verontrust.

En nog meer wanneer dat meisje begon mee te zingen met liedjes op haar ipod in dat taaltje dat zeker niet haar moedertaal was. Het mag dan wel boeiend zijn om die mensen bezig te zien, maar ik moet toegeven dat ik dat toch liever niet zou zien.

Geef mij dan maar die jonge deerne die ook graag zong en die iedereen wilde laten meegenieten. Al begon het op de duur wel een beetje pijn aan mijn oren te doen. En blijkbaar was ik niet de enige. Er was een oudere vrouw die zei:

– ‘Het zou wel mooi zijn moest ge zo hees niet zijn.’

– ‘Maar dat is helemaal niet hees.’ zei het meisje zonder verpinken, en ze zette haar gekweel vrolijk verder en gaf nog wat meer gas bij zodat het meer op roepen dan op zingen begon te gelijken.

En ook iemand van haar clubje moet een opmerkingen gegeven hebben, want toen zei ze:

– ‘Ik volg zangles, hoort ge dat dan niet?’

Neen, eerlijk, ik kon het niet horen. En ik vrees dat die zangleraar er nog veel werk zal aan hebben. Maar dat is goed, dat houdt de economie in stand.

De apenkooi, het was er minstens even boeiend als binnen in het gebouw.

Zo belandde ik eens midden in een discussie over de koopwoede van vrouwen. Kijk, ik maak daar geen geheim van, ik ben niet anders dan een gemiddelde vrouw. De meeste vrouwen zijn allemaal verhangen aan kleren. En sommige vrouwen focussen zich daarnaast op handtassen of op sjaaltjes. Bij mij zijn dat schoenen. En dat schikt, want mijn vriendin, die heeft dezelfde afwijking. Wij gaan wel eens samen shoppen en dan spreken we af dat we elkaar zullen afhouden van de etalages van schoenwinkels. Maar ge gelooft toch niet dat twee verhangen vrouwen dan effectief ook de daad bij het woord gaan voeren, zeker?

En nu hebben wij gelukkig allebei een echtgenoot wie het niets kan schelen hoeveel paar schoenen wij verzamelen, maar die ene keer, dan zei mijn vriendin toch:

‘Dees paar ga ‘k nu toch naar binnen smokkelen, zie’. Niet dat hij het niet mocht weten, maar er zijn grenzen aan iemand zijn schaamteloosheid.

Nu zijn dat dingen die ik niet vertel wanneer ik midden in zo’n discussie beland. Ik beperk me wijselijk tot geboeide luisteraar die nu en dan eens glimlacht of humt.

Maar er was wel een andere dame die zich met volle kracht in de verdediging duwde door te vertellen over haar man, zijn ziel ruste al verschillende jaren in vrede, maar je zag dat ze zich in gedachten nog altijd ergerde aan zijn gewoonte om dassen te vergaren. Bleek dat die een hele bonte verzameling had. Maar dat was niet de clou van het verhaal.

– ‘En te zeggen dat hij tot het einde van zijn dagen nooit geleerd heeft om een das te knopen!’ zei ze. ‘Hij koos elke ochtend zorgvuldig een das uit en dan nam hij die mee naar het werk om zijn collega te vragen hem te knopen.’

Neen, je denkt hetzelfde als ik, maar die man liet de knopen er nooit inzitten. Elke avond haalde hij de knoop eruit om het gedragen exemplaar weer mooi naast de andere tussen het rijtje te hangen.

Och ja. We hebben allemaal recht op onze eigen afwijking. Ik heb daar geen probleem mee.

 

(wordt vervolgd….)

 

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 8

Drie dagen niet kunnen roken in dat ziekenhuis. Ik dacht er zelfs niet aan. Had andere prioriteiten op dat moment. Perfecte start voor een rookstop. Neen hoor, ons Annie gaat weer van voor af aan leren hoe je die slechte smaak kan overwinnen. En ’t is gelukt. Zeg nu zelf dat rokers geen doorzettingsvermogen hebben?!

Ik weet het, ik ben geen voorbeeld. Maar ik blijf erbij dat ik dank zij het roken veel interessante gesprekken heb gevoerd en opgevangen. Geen enkele plaats geeft je meer informatie dan het rookkot.

En mijn pa – die nu 91 is en het kan weten want heel zijn leven een fervent pijproker – die ik opbelde toen ik net mijn eerste sigaret weer had opgestoken, zei:

– ‘Dat is een goed teken dat ge kunt roken. Dan zijt ge op de goede weg!’

Ik heb niet meer aanmoediging nodig dan dat en dan ga ik ervoor.

Zoals je al kunt indenken: ik dus regelmatig naar beneden. Zo ook die nacht dat ik weeral eens niet kon slapen. Ik ging naar de nachtverpleegster om te horen of dat wel een optie was, en die zei:

– ‘Maar natuurlijk, er zijn er velen die dat doen.’

Ik dus om drie uur ’s nachts naar buiten. Geen probleem. De draaideur staat wel stil, maar er is een schuifdeur die automatisch opengaat. Gerustgesteld zet ik mij in donkere eenzaamheid in dat getraliede rookkot dat er een beetje uitziet als een apenkooi en het ook bij wijlen wel een beetje is. Voldaan zet ik weer richting bed in, maar wat blijkt? Inderdaad, die automatische deur laat je wel buiten, maar niet binnen. Stond ik daar in mijn pyjama te blinken midden in de nacht.

Oef, opluchting, hier hangt een bel. Zouden ze mij horen? Jawel, meneer de nachtwaker zet de draaideur aan en de prinses in nachtgewaad kan binnentreden.

Stel je voor dat je daar een hele nacht voor die deur moet staan wachten tot de vogels beginnen te fluiten. Dat wil je toch niet meemaken.

Het was dus veiliger om overdag eens in die kooi de aap te gaan uithangen. Neen, neen, ik heb me daar echt wel gedragen zoals het hoort. Het leuke was dat je dat van anderen niet altijd kon zeggen, en dat heeft me uiteraard weer stof opgeleverd om jullie dooie momenten mee op te vullen.

Ze stonden hierboven een beetje aan mijn kant, want het heeft mijn hele opnametijd geregend. Ik heb dus geen zon moeten missen. En toen er weer eens zo’n plensbui naar beneden viel, dan hoorde ik daar eentje in de gietende regen uit volle borst zingen: ‘I’m singing in the rain…’ Drijfnat. En echt, hij zag er voor de rest nochtans helemaal niet kierewiet uit. Zeg nu zelf, daar wordt een mens toch vrolijk van.

Er waren daar een paar ‘habitués’ in dat rookkot die ik – laat ons zeggen – minstens een beetje speciaal vond. Tot ik hen hoorde vertellen over een sleutel. Toen werd het duidelijk. Iemand zei dat de poetsvrouw per ongeluk de sleutel op de deur had laten zitten en dat werd gezegd alsof het een vreselijke doodzonde was. Maar naarmate het verhaal vorderde begon het me te dagen. Die mannen zaten in psychiatrie en daar mag je niet zomaar in en uit. Blijkbaar zit iedereen daar de eerste drie dagen honkvast. Daarom hebben ze per uitzondering ook een rookruimte op de afdeling. Luxe. Maar blijkbaar vonden ze het toch veel fijner om beneden in het apenkot te roken, en dat was een privilege, want niet iedereen van de afdeling mocht dat. Maar ik was blij dat ik stiekem mocht meeluisteren naar hun sappige taaltje, al moet ik toegeven dat ik dat plat Gents niet altijd goed kon verstaan. Ik heb stukken moeten missen. Maar het was wel grappig wanneer ze hun psychische kwalen begonnen op te noemen tegen elkaar in dat taaltje. Het leek wel of je een trofee kreeg als je de raarste etiketten op je hoofd had gekregen.

Het deed me denken aan mijn moeder. Zij groeide op in een boerengezin met zeven kinderen en één van de broers moet blijkbaar graag een pint gedronken hebben. Mijn moeder zei dat de dokter voor hem was moeten komen – een heel evenement in die tijd – en dat haar broer een ‘trilium tremels’ had. Als kind wist ik niet beter dan dat dit de juiste benaming was, tot ik er achter kwam dat het ging om een ‘Delerium Tremens’. Ach, het is allemaal niet zo belangrijk. Iedereen doet zijn best om zich verstaanbaar te maken.

Ik was niet alleen een nachtelijke bezoeker van dat plekje, maar ik was er ’s morgens ook behoorlijk vroeg bij. Vaak kwamen verpleegsters of andere medewerkers nog gauw eentje roken voordat ze aan hun shift begonnen.

Zo zat er op een ochtend ook een jonge vrouw en ik vroeg haar:

– ‘Nog eentje voor je begint?’

– ‘Neen, eentje voor het naar huis gaan. Ik ben met de brommer.’

– ‘O nachtverpleegster? Op welke dienst?’

– ‘Oncologie’

– ‘Allez jong, en nog niet overtuigd om te stoppen met roken?’

– ”t Is me te moeilijk. Ik zie vreselijke dingen, maar toch kan ik het niet laten.’ zei ze.

Ik dacht: Kijk, dat is er nu eentje zoals ik. Ik geloof dat het bij mijn ook niet genoeg impact zou hebben. Hoewel, we weten het niet, natuurlijk. En we zullen het ook nooit weten want ik zal nooit of nimmer een job uitoefenen als verpleegster op Oncologie. Zoveel is wel zeker.

En die dame die me in paniek vertelde dat ze onverwacht was opgenomen die dag en dat ze maar één pakje sigaretten bij zich had. Ik heb haar gerustgesteld, want een mens rookt daar bijlange niet zoveel als thuis. En bovendien zag ze er niet zo verschrikkelijk ziek uit. Dus die mocht zeker naar huis voordat haar pakje leeg was.

(wordt vervolgd…..)

 

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 7

SAMSUNG

Als je zo een paar keer onverwacht het ziekenhuis wordt ingekatapulteerd, dan zou je denken dat je je lesje wel geleerd hebt, maar neen hoor, Annie niet.

Zo ben ik eens in bikini op spoed beland, nog net een flinterdun kleedje over aangetrokken. Gelukkig. En de andere keer stond ik daar al gereed in pyjama. Geef toe, als dan het moment aangebroken is dat je naar huis mag, dan valt je plots te binnen dat je niet in bikini de straat op kan als buiten de regen met bakken uit de lucht valt en er een gure wind staat. Of ook niet in pyjama.

Maar ’t heeft ook zijn plezante kanten. Op die momenten dan wordt eindelijk eens duidelijk wie er thuis eigenlijk het huishouden bestiert. Niet dat ge mij hoort klagen, want als ik de eerste in bevel ben – over het huishouden welteverstaan – dan wil dat ook zeggen dat ik degene ben die kan bepalen wat er onder andere op tafel komt.

Maar ’t heeft wel wat om het lijf als je van op afstand of via SMS moet beschrijven waar je lieve halve trouwboek een paar onderbroeken voor je kan vinden in huis. En dat viel nog redelijk mee. Maar het wordt anders als je om een pincetje vraagt, of de lader van je GSM. Om niet te spreken over één welbepaalde pyjama. Om dan vervolgens te constateren dat hij wel de juiste pyjamabroek mee heeft, maar daarbij een ander pyjamavestje.

Och, ge hoort mij hier geen kwaad woord zeggen over mijn lieve schat. Hij heeft voor mij een week verlof opgeofferd. Zeg nu zelf, is dat geen onvoorwaardelijke liefde?

En nog liever de mijne dan die vriend van mijn buurvrouw. Zij was bang om hem iets te vragen. Niet dat hij dat niet met plezier meebracht voor haar, maar hij moest altijd overdrijven. Ze vroeg hem om twee potjes Yoghurt van haar speciale merk mee te brengen, komt hij aanzetten met een hele berg. Boekje nodig? Hij koopt gewoon de kiosk leeg.

Zo’n verblijfje, dat heeft wel impact op een mens. Je ontdekt niet alleen een andere wereld, maar je ontdekt ook een heel ander stukje van jezelf. En daar stond ik nu en dan wel eens van te kijken.

Die eerste dagen, dan telde ik niet mee op deze aardkloot, dan mocht alles aan mij voorbijgaan, ik had er geen oog voor. Maar wanneer ik langzaam uit mijn lethargie begon te ontwaken kregen de dingen om me heen meer kleur.

Zo was er dat infuus dat me voortdurend in de weg zat bij alles wat ik deed. Probeer je maar eens te wassen of te slapen met zo’n aantal slierten aan je lijf. En naar gelang ik beter werd had ik Herman gevraagd om mijn PC mee te brengen (daar moest hij niet zo erg naar zoeken). Maar je hebt er geen idee van wat een tijdverspilling het is om je eigen draden en die van PC en muis uit elkaar te houden. Ik moet soms op een ware elektriciteitskast geleken hebben daar op dat bed. En nog meer ergernis wanneer je merkt dat de Wifi in dat ziekenhuis voortdurend overbelast is.

Maar tegelijk kon ik er ook van genieten om een PC bij de hand te hebben. Daar stond ik thuis nooit meer bij stil. En ik genoot ervan om boekskes uit te wisselen met mijn buurvrouw. Alleen voor de ‘Dag Allemaal’ heb ik vriendelijk bedankt. Ik heb daar niks op tegen, maar echt, het is aan mij niet besteed.

En ik kon verwonderd kijken naar alle nieuwe snufjes die de verpleging ter beschikking had om de zieke mensheid bij te staan.

Temperatuur meten? Gewoon met een pistool in je oor schieten en klaar is kees. Saturatie van Mevrouw Van Mulders? Zet een wasknijper op haar vinger en je weet het meteen. Gewicht? Zet je even op de stoel en verheug je: op een week twee kilo afgevallen. Daar moet ik thuis veel meer moeite voor doen.

Hoewel die verpleegsters ginder wel een boom konden opzetten over die vernuftige dingen. De technisch directeur zou hen vooraf gezegd hebben dat dit wonderding de verpleging op termijn zou vervangen. Tja, zoiets moet je tegen een verpleegster zeggen, natuurlijk.

En dan de verwondering over de accurate aanpak in het ziekenhuis. Elke keer dat er een verpleegster voor gelijk welke kleine interventie ook je kamer binnen komt, dan vraagt ze je naam en geboortedatum. Mijn buurvrouw dacht eerst dat ze dat deden om te zien of je nog altijd voldoende bij je verstand was. Kan ook zijn, natuurlijk.

Maar ook de verwondering over mijn eigen gedrag.

Weet je, een mens begint zich algauw te vervelen als hij zich wat beter voelt. Dan maar eens wat rondtoeren met de staf in de hand. Kijk, ik ben niet iemand die in de lift naar de grond zit te kijken omdat ik de mensen niet durf aankijken, maar ginder kon ik het me niet laten om tegen gelijk wie iets te zeggen. Neen, geen verhalen vertellen, dat doe ik niet, maar wel wat commentaar geven.

Zo was er dat oudere koppel dat naar het labo moest. Madam drukt op het knopje van het tweede verdiep. Meneer drukt op het knopje van het eerste verdiep. Zegt zei: ‘Maar allez, schat, het is toch niet op het eerste!’ waarop hij snel op het derde knopje drukt. Voor ik het wist hoorde ik mezelf zeggen: ‘Bah ja, maak er hier maar nen omnibus van!’

Of die keer dat ik net het nieuws had gekregen dat die nieuwe antibiotica eindelijk hun werk begonnen te doen en dat ik me alleen in de lift bevond. Mijn moraal was ineens een meter gestegen en ik hoorde mezelf in de lift zingen van ‘Hoe schoon op de wereld, de zomerse hei’. Ik schrok er zelf van, want ten eerste is het niet van mijn gewoonte om op openbare plaatsen beginnen te zingen (komaan jong, ik stond wel alleen in die lift, hé), maar ten tweede was dat een liedje dat ik op de lagere school had geleerd en allang vergeten was. Dat kwam zomaar ineens op-poppen. Het menselijk brein blijft een mysterie.

En dan heb ik een nog een meer verontrustend voorbeeld van mijn eigen gedrag.

In die lange gang beneden stelde ik vast dat de meeste mensen er de regels van het verkeer aanhielden, dus doorgaans ging iedereen aan de rechter kant lopen voor een goede doorstroom. Maar ik had geen behoefte aan een goede doorstroom. Ik had alle tijd van de wereld. Ja, je hebt het geraden: ik ging gewoon links lopen. Hoe tegendraads kan je zijn!

In psychologie noemen ze dat het ‘lucifer-effect’ wat wil zeggen dat ieder mens in zich een demon heeft die in welbepaalde omstandigheden naar boven kan komen. Die van mij blijkt nog enige humor te hebben.

Het is inderdaad zo dat wij onszelf niet kennen. Want wat doen we wanneer we onszelf moeten beschrijven? We doen dat in de omstandigheden die we leven. We gaan onszelf niet beschrijven zoals we ons zouden voelen en gedragen wanneer we ons op een ondergaande Titanic bevinden.

De toepassingen van de psychologie tot in het ziekenhuis. ’t Komt altijd van pas.

(wordt vervolgd…)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 6

Als je meer dan eens wordt opgenomen, dan heb je het voordeel dat er wat afwisseling in zit. Zo heb ik in een volledig nieuwe en moderne kamer mogen vertoeven met inclusief een inloopdouche, of in een vernieuwde kamer die weliswaar klein maar netjes oogde maar dan zonder inloopdouche. Daarvoor moest je de gang op. Voor mij geen probleem. Als je genoeg wandelt, dat scheelt een prik in je buik tegen flebitis. En ik ga voor de minder prikken, dat weet ge. Niet dat ik bang ben van een prik, maar ik heb liever dat ze er dingen mee uithalen dan dat ze er dingen mee inpompen.

Van bloed trekken, daar weet ik alles van. Tot hiertoe heeft mijn huisarts de hoogste score. Man, die kan goed prikken. Daar voel je zo van ver een prikje en voor de rest laat dat geen seconde getuigenissen na.

En in het ziekenhuis, daar heb je van soorten. Van mij mogen de stagiaires gerust hun beroep leren op mijn lijf. Ik heb daar geen enkel probleem mee. Maar ze moeten het wel een beetje proper houden.

En dan was er die verpleger van het labo waarvan je zou denken dat die het toch wel gewoon is om vloeistof uit de mensen te tappen. Die maakte er bij mij echt wel een knoeiboel van. Ik voelde al gelijk dat het mis zat van het moment dat hij mijn arm bestudeerde op zoek naar een ader. Ik dacht: ‘Allez jong, mijn ogen moeten toch wel wreed achteruit gegaan zijn, want die ziet een ader waar ik het niet zie.’ Maar uiteindelijk geloof ik dat hij maar op goed geluk zijn naald in mijn arm heeft geboord.

Enfin, ik bijt dus maar eens op mijn lip, want een mens moet niet kleinzerig doen als hij in het ziekenhuis ligt. Het schijnt daar toch allemaal voor uw eigen goed te zijn, dus leg ik mijn hele wezen en mijn vertrouwen in handen van alles wat een witte schort draagt.

Ik vond het goed dat het allemaal wel rap ging bij die gast, al vond ik die snelheid terzelfdertijd een klein beetje verontrustend. Hij plopt dus een plakker op mijn arm en weg was hij.

Een tel later voel ik daar toch een pijntje, en zie ik dat er een hele dikke bubbel op mijn ader zit. Deze keer zou niemand moeten zoeken naar die ader, zelfs ik niet met mijn ogen die niet meer zijn wat ze geweest zijn. Hij was duidelijk goed zichtbaar. Ik duw op dat mini-plakkertje….Miljaar, begon dat daar bloed te pissen dat het niet schoon meer was. Ik uit dat bed met mijn staf in de hand naar de verpleging met mijn handen vol bloed. Maar ze maken daar geen spel van hoor. Beetje op blijven duwen, nieuwe plakker erop en klaar is kees.

Kijk, dat heb ik nu graag zie, dat ze daar zo mee omgaan alsof het een pluisje is dat ze van hun truitje halen. Dat stelt een mens gerust.

Mijn armen zijn nu nog altijd mooie landschappen in alle tinten blauw en geel, maar de sporen van die laborant krijgen de trofee.

Ik vraag me af wat ze doen met dat bloed wanneer ze te weten zijn gekomen wat ze wilden weten. Kieperen ze dat in het toilet zoals ik dat doe met de overschot soep als die er twee dagen blijft staan? Of voederen ze dat aan de proefdieren? Of misschien halen ze er de bruikbare stukken uit om bij een ander in te spuiten? Dat lijkt me een medische vorm van recyclage waar wat voor te zeggen valt. Ze hebben blijkbaar toch te weinig donors. Waarom dan goeie dingen weggooien?

Ja, ‘k weet het. Ik ken het antwoord: Dat is te gevaarlijk, blablabla…

Maar eigenlijk had ik het over die kamers willen hebben. Ik lijk af te wijken. Dat krijg je met ouder worden. Ons moeder was daar ook altijd een kei in. Als die iets begon te vertellen dan nam ze zoveel zijstraatjes dat ze op de duur zelf niet meer wist op welke weg ze ergens begonnen was en waarom ze dat nu allemaal zo zat te vertellen. Dat is voor de luisteraar een anti-climax natuurlijk, want je mist altijd de clou van het verhaal.

De kamers, dus.

Ik heb ook het voorrecht gehad om eens aan het venster te liggen, of eens niet aan het venster. ’t Heeft allemaal zijn voor- en nadelen. Wie aan de vensterkant ligt is meester over het al dan niet openen van het raam en de gordijnen. Maar dat houdt tevens in dat je soms ook de opdrachten krijgt om ze open of dicht te doen. Ge kunt niet alles hebben.

Mijn buurvrouw, die dus aan de andere kant haar bed had, kreeg de zenuwen als ze iets uit haar kast moest halen. Want haar kastje zat helemaal in de hoek, en voor die kast stond die lompe zetel waar nooit iemand in zit. En die valt niet zomaar een beetje op te schuiven, want die zit tussen het bed en kast geperst. Er staat dus niets anders op dan dat hele gevaarte achteruit te trekken om toegang te krijgen.

Ik zei haar dat ik de vorige keer toen ik zelf aan zo’n kant lag die stoel gewoon verhuisd heb naar de andere kant. Maar zo assertief was zij niet. Ze durfde niet. Tja, eigen schuld, dikke bult. Sleur dan maar verder.

Maar ze kon er zelf mee lachen wanneer ze na veel labeur eindelijk haar verse kleren had vergaard en de boel weer netjes op zijn plaats had gezet toen ze zich realiseerde dat ze een slip vergeten was.

Tja, je hebt op dat moment de keuze: ofwel herbegin je het ritueel van verhuis, ofwel beslis je om zonder slip rond te lopen. Ze koos de eerste optie, wat begrijpelijk is.

En we hadden ook het comfort van een kleine koelkast. Probleem was dat die in de kast zat. En daar stopt het hindernislopen nog niet, want de kast van de deur gaat naar links open, en vervolgens gaat de deur van de frigo rechts open. ’t Is gelijk die Babouchkas, of hoe noem je die Russissche poppetjes die je kan open doen en dan zit er weer een nieuw en kleiner poppetje in dat ook weer opengemaakt kan worden.

Als mijn buurvrouw dan eindelijk opgelapt en fris gewassen met slip en al uit de badkamer kwam, dan kon ze weer beginnen verhuizen om iets uit haar koelkast te halen.

Kortom, ik durf wedden dat die spieren heeft gekweekt in dat ziekenhuis.

(wordt vervolgd….)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 4-5

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 4

In de periode van een aantal opnames heb ik natuurlijk meerdere buurvrouwen gehad. ’t Had interessant geweest om ook eens een buurman te hebben, maar dat hoort blijkbaar niet tot de geplogenheden. Denk niet verkeerd, er is geen half haar op mijn hoofd dat goesting heeft om iets te beginnen met gelijk wie. Mijn wederhelft is mijn alles. Maar het mannelijke brein en gedrag zijn toch weer iets anders en dus alweer boeiend.

Soit, de vrouwen waren dat ook. En onrechtstreeks kreeg ik ook met hun mannen te maken en dat vult natuurlijk ook al een stukje van de leemte.

Zo was er dat madammeke wiens echtgenoot op bezoek kwam om 14u en dan bleef hangen tot einde bezoekuur, zijnde 20u. Die zette de koers aan op TV en plantte zich naast haar in de zetel. Tussendoor viel hij eens in slaap. Ik keek er met verwondering naar en vroeg me af of dat madammeke dat nu echt wel leuk vond. Ikzelf althans niet, maar ik nam me voor om mijn verdraagzaamheid te oefenen. Daar was het de goede gelegenheid voor.

De volgende dag hadden mijn buurvrouwke en ik wat nader kennis gemaakt, en in een ziekenhuis gaat dat blijkbaar sneller dan in het gewone leven. Normaal gaat een mens niet na een dag al ontboezemingen doen tegen een wildvreemde. En wees gerust, ik zwijg angstvallig over mijn beroep in dergelijke situaties, dus daar kan het ook niet aan liggen.

Ze zuchtte zwaar en zei dat ze er tegen op zag dat haar man weer in de namiddag zou komen naar de koers kijken. ‘En dan blijft hij nog zo lang hangen ook’, klaagde ze. Je kan mijn antwoord al raden. Ja, ik vroeg haar waarom ze hem dat dan niet gewoon zegde.

– ‘Maar dat durf ik niet. ’t Is gene gemakkelijke, zulle!’

Kijk, normaal gesproken zou ik nooit dergelijke dingen van iemand overnemen. Ik help mensen hun problemen zelf op te lossen. Ik los ze niet voor hen op. Maar in dit geval was de tijd te kort, dus zei ik:

– ‘Ik zal het eens voorzichtig zeggen in jouw plaats’ zei ik, ‘tenslotte ben ik evenmin een fan van de koers.’

Zo gezegd, zo gedaan. Volgende dag komt meneer om stipt 14u binnen en installeert zich. Buurvrouw houdt weer wijselijk haar mond. Ik zeg:

– ‘Allez jong, dat is toch wel straf dat ge hier met twee zieke madammen zit die een hekel hebben aan de koers en gij komt hier een hele namiddag dat ding aanzetten.’

– ‘O, maar ik zal het geluid stil zetten.’ zei hij en veegde daarmee elk argument van tafel.

Ik heb het daar maar bij gelaten, maar achter zijn rug hadden mijn buurvrouw en ik wel pret. Ze vertelde me nog veel meer en ik heb haar de steun geboden die ik nog in mijn valies had. Ik ga het hier allemaal niet vertellen want dat is naar mijn aanvoelen een brug te ver.

Ik ben bij die toenmalige opname ontslagen wanneer zij er nog een tijdje moest uitzitten. De koers zal daarna wel gestopt zijn, maar ik vrees dat er dan wel weer ergens een andere sport op TV zal geweest zijn om haar verder het leven onaangenaam te maken, naast de rest van de perikelen.

Ze vond het zo spijtig dat ik weg ging. Ik vond het voor haar misschien ook een beetje spijtig, maar ik moet toegeven dat mijn vreugde toch groter was dan mijn spijt, want ziekenhuizen mogen dan wel boeiend zijn, maar ik zit toch liever gezond in mijn eigen kot.

(wordt vervolgd….)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 5

De plezantste buurvrouw die ik heb gehad in het ziekenhuis was een heel pront madammeke van een paar jaar ouder dan ik. Een ongelooflijk fijn en leuk mens. Wij lagen daar zo ongeveer met dezelfde kwaal en dus dezelfde symptomen. Ik kan je zweren dat zoiets het leven ginder een stuk gemakkelijker maakt, vooral als het probleem zich in je darmen voordoet. Ik moet daar geen tekeningske bij maken. Wij hebben daar wat afgelachen. Niet zozeer in het begin van onze opname, maar naarmate de dagen vorderden en we ons dus beter voelden stroomde de lol uit onze kamerdeur de gang in. De verpleegsters wisten er gauw van.

We hadden lol met onze eigen miserie, maar we hadden ook lol met de gekke toestanden die we daar meemaakten.

Kijk, ik wil niemand met de vinger wijzen want ik zei al dat ik alleen maar lof heb voor de verpleging ginder, maar er werden daar toch ook wel kemels geschoten. Een geluk dat wij de leeftijd van dementie nog niet hadden bereikt want het feit dat we zelf een beetje alert bleven kon voorkomen dat die kemels geen gevolgen hadden.

Zo vroeg ik – omwille van al die chemische troep die ze niet alleen in mijn aders duwden maar waarvan ik ook nog eens een deel door mijn keelgat in mijn lijf moest krijgen – een yoghurt om mijn maag een beetje te kalmeren.  En vriendelijk als ze daar waren werd ik op mijn wenken bediend. Ik zet dat potje op mijn nachtkastje omdat ik een half uur erna die portie rotzooi te slikken zou krijgen.

En dan neem ik die yoghurt van mijn nachtkastje en scheur er het dekseltje af, maar dat ging zo verdacht gemakkelijk dat ik toch even een blik wierp op dat potje. Bleek dat ding half leeg te zijn. Ik weet niet uit welke kamer en van welk nachtkastje ze dat potje hebben genomen, maar indien iemand die dit leest zich afvroeg waar zijn half potje naartoe is gegaan, dan is het mysterie bij deze opgelost.

Een beetje meer verontrustend was het voorval met de pillen van mijn buurvrouw. Al bij haar opname bleek er toch een en ander niet te kloppen van de informatie in die vernuftige computers van het ziekenhuis, maar dat waren maar details die de verpleegster snel even heeft aangepast.

Maar algauw bleek dat er meer aan de hand was, want toen ze om meer water vroeg, dan bleek dat niet te mogen volgens de computer. Hoe dan? Was het niet de bedoeling dat ze veel zou drinken?

Het werd pas duidelijk toen we onze maaltijden kregen die voor haar heel verschillend waren dan de mijne. Bleek dat die computer hardnekkig vasthield aan het dieet dat ze bij een opname van vorig jaar voorgeschreven kreeg. Maar dat was voor een heel andere kwaal dan deze die ze nu had. Na een paar dagen lachen met de troep die ze moest binnen wurgen, werd dat euvel recht gezet.

Alleen met die pillen bleef het mis gaan bij haar. Ze kreeg niet alleen de pillen die ze voor deze kwaal moest nemen, maar elke keer opnieuw moest ze de zaak nakijken en elke keer opnieuw vond ze pillen die ze allang niet meer moest nemen. Geduldig nam de verpleging die dingen altijd weer mee, maar elke dag kwamen ze weer aandraven met diezelfde pillen.

Computers zijn handige dingen, maar het is toch wel belangrijk – en al zeker in een ziekenhuis – dat je de gegevens een beetje up to date houdt. Dat ze nog altijd genoteerd stond als gehuwd met haar man die al 25 jaar geleden overleed is behalve een beetje genant niet echt gevaarlijk. Maar met pillen vind ik het een beetje eng worden.

En die computers, dat zijn ook echt wel dwingelanden. Dat heb ik zelf ondervonden.

Kijk, intussen is wel duidelijk dat ik geen fan ben van medicatie, dus vond ik het ook niet nodig om bij een klein beetje pijn een kanjer van een pijnstiller in mijn lijf te pompen. En die dokter had blijkbaar mijn gebruiksaanwijzing goed ingeschat want hij had laten noteren dat ik de toelating had om bepaalde geneesmiddelen te weigeren, behalve welbepaalde die dan ook met naam en toenaam in mijn dossier werden vermeld.

Overdag was dat geen enkel probleem. Wanneer ze kwamen aandraven met alweer zo’n klein zakje dan vroeg ik telkens wat erin zat en als het weer zo’n pijnstiller was, dan konden ze voor mijn part terug naar af.

Maar ’s nachts was het een ander verhaal. Ik ben ’s ochtends verschillende keren wakker geworden en tot de ontdekking gekomen dat er alweer een leeg zakje rotzooi aan mijn Sinterklaas-staf hing te bengelen. Kak of gene kak, de pot op. Zo voelt dat een beetje.

Maar vaak had ik ook wel geluk bij een ongeluk. Zowel mijn buurvrouw als ik hadden alle moeite om te slapen. Wat wilt ge? Een mens voert daar geen moer uit een ganse dag. Je krijgt ontbijt aan bed, ze komen je vragen wat je de volgende dag wil eten, de kamer wordt elke dag gepoetst, je moet maar op een knopje duwen en er staat meteen iemand aan je bed om je te bedienen. Het heeft – allez, toch van ver dan – een beetje weg van onze vakantiehotelletjes. Een mens wordt daar niet moe, en het gevolg is dat je niet kan slapen.

Maar aangezien we met twee waren dan vertelden wij wat tegen elkaar. En lachen natuurlijk.

Zo vertelde ze me dat ze de gewoonte had om ook de was van haar alleenstaande broer te doen. En toen ze naar die broer belde om te zeggen dat ze opgenomen was in het ziekenhuis, was zijn reactie:

– ‘Ach zo, dan moet ik mijne was niet brengen, zeker?’

We hebben daar heel vaak om gegierd.

En dan, in de late uurtjes, gebruikten we uiteindelijk ons verstand:

– ‘Kom, nu gaan we nog eens proberen te slapen hé.’

– ‘Ja, we zullen dat gordijntje tussen ons beiden dicht trekken, dat helpt misschien een beetje.’

– ‘Slaapwel.’

– ‘Slaapwel.’

En na een uur draaien sta je op om te plassen, kom je voorbij dat gordijntje en hoor je zeggen in het donker:

– ‘Ha, gij slaapt ook nog altijd niet!’

(wordt vervolgd….)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 1-2-3

SAMSUNG

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 1

Ik heb me de laatste maanden toegelegd op het uitbreiden van mijn sociale contacten. Niet dat ik bewust op zoek was naar nieuwe vrienden of dat ik me na mijn vervroegd pensioen geïsoleerd begon te voelen. Verre van dat. Het is eerder een speling van het lot geweest dat ik mij heb ingewerkt in de sociale wereld van de gezondheidszorg. Een boeiende ervaring is het minste wat ik ervan kan zeggen.

Niet dat ziekenhuizen mij compleet vreemd waren, want – wat velen niet weten – is dat ik in een vorig leven toen de dieren nog spraken, ooit de studies van verpleegkunde heb aangevat. Niet dat ik dat beroep ooit een centimeter heb aangevoeld als een roeping, verre van. Maar mijn ouders vonden dat ik na mijn middelbare studies al genoeg geld had gekost en dat ik maar moest gaan werken. Ik had al mijn zinnen gezet op psychiatrie, maar daar hebben ze thuis heel smakelijk om gelachen. In mijn koppigheid heb ik echter een job gezocht in de horeca in de ijdele hoop dat ik daarmee wel mijn studies zou kunnen betalen. Mijn ouders vonden het uiteindelijk toch maar een beetje een louche bedoening dat ik pas thuis kwam wanneer de vogeltjes al begonnen te fluiten, en dus stelden ze een compromis voor. Ik moest dan maar voor psychiatrische verpleegster gaan. Dat was maar drie jaar kosten voor hen tegenover 8 jaar medicijnen en nog eens drie jaar specialisatie. Hun portemonee zou er minder pijn van hebben.

Kortom, ik heb dus ooit stages gelopen in een ziekenhuis en hoewel ik de inhoudelijke materie echt wel interessant vond, waren er te veel factoren die me dwars zaten. Om te beginnen werd mijn stagebegeleidster op slag verliefd op me en kon me geen minuut gerust laten. Ik barricadeerde de deur van mijn kamer op peda, deed alsof ik niet aanwezig was, ontglipte haar waar ik maar kon, maar een stagebegeleidster kan je niet zomaar blijven uit de weg gaan, tenzij je wegloopt. En ik beken mijn onschuldige naïviteit, want ik ging er heel lang van uit dat het een jonge vrouw was die alleen maar dringend op zoek was naar een goede vriendin. Tot die dag dat ze mijn hand nam en die niet meer wilde loslaten. Ze wist nochtans dat ik daar al een tijdje een nieuw lief had opgescharreld.

Enfin, aangezien er daarnaast nog een berg andere redenen waren, viel de beslissing om de boel de boel te laten me uiteindelijk niet zo zwaar. Een voorbeeld van zo een reden was toen ik op pediatrie stond bij de kindjes tussen 2 en 12 jaar met leukemie. Ik moest boterhammen ronddelen en een manneke van 12 jaar – Eric noemde hij – zei dat hij geen honger had en vroeg of ik efkes bij hem op bed wilde komen zitten in plaats van de boterhammen. Hij had bloederige wattenwiekjes in zijn neus en oren en was helemaal uitgemergeld.

– ‘Weet je’, zei hij ‘ik ga heel binnenkort sterven. Dit is de laatste keer dat ik opgenomen wordt en dan mag ik voorgoed naar huis want er is toch niets meer aan te doen.’

Man, man! Toen ik even later uit die kamer kwam had ik een keel als een rioolput en de vijvers in mijn ogen kreeg ik niet opgedroogd. Toen ik in de verpleegstersruimte kwam kreeg ik daar een verschrikkelijke schelding over mijn hoofd.

– ‘Waar hebt gij gezeten? Denkt gij dat ge hier niks anders te doen hebt dan een beetje bij de patiëntjes te zitten kletsen?’

En de dienst oncologie vrouwen bleek alleen maar bemand door oude vrijsters die allemaal al jaren verliefd uitkeken naar de eerste de beste dokter die ze aan de haak konden slagen, maar blijkbaar waren ze al te lang op zoek, want ze waren duidelijk allemaal al serieus aan het verwelken.

Wil het dan gvd toch niet gebeuren dat een verpleegster me op een blauwe maandag kwam zeggen dat er iemand aan de balie naar mij vroeg. Ik kon in de verste verte niet denken wie daar naar mij zou komen vragen. Surprise.

De jongeman waarmee ik die ochtend in de lift had gestaan had mijn naamkaartje van mijn witte schort gelezen en gezien waar ik uitstapte. Hij moet een ‘coup de foudre’ gehad hebben, want hij kwam me vragen om iets met hem te gaan drinken. Wist ik veel dat het een laatstejaars in de medicijnen was. Kreeg ik natuurlijk de haat van de hele crew door te zwelgen.

En neen, die dokter dat heeft niet lang geduurd, want dat was een arrogant ventje. Op een keer vroeg hij me om af te spreken in het cafeetje op de hoek want hij wilde iets met mij bespreken. Toen ik binnenkwam zat hij daar met opengevouwen plannen. Het was het bouwplan van zijn huis en praktijk. Hij wees me waar zijn kabinet zou komen, en waar de wachtzaal.

– ‘En hier komt jouw keuken.’

Hallo? Ik deed het bijna in mijn broek van het schrikken.

– ‘Maar ik wil helemaal geen keuken in jouw huis!’ riep ik uit.

Hij kreeg een kleur als een tomaat, vouwde zijn plannen woest dicht en stond op. Terwijl hij naar buiten liep schreeuwde hij me toe:

– ‘Gij zijt een hoer!’

En heel het café naar mij kijken….

Maar ik was een optimist, en vaak liep ik te neuriën bij het werk. En op een keer had ik de eerste prijs gewonnen bij een talentenjacht van de studenten, een dubbele elpee van Boudewijn De Groot, mijn favoriet indertijd. Ik kende zijn liedjes vanbuiten en zong ze dan ook hele dagen.

Zo kwam ik eens zingend de spoelkamer binnen waar twee van die oude vrijsters stonden te fezelen tegen mekaar. Laten we ze X en Y noemen, want ik ken allang hun namen niet meer. Ik maakte dat ik gauw terug buiten was, want wilde niet storen bij hun ontboezemingen.

Een tel later komt een van beiden, Y, mij achterna en vraagt:

– ‘Hoe wist je dat?’

– ‘Hoe wist ik wat?’

– ‘Van X haar zwangerschap.’

– ‘Van X haar zwangerschap? Bah neen, daar weet ik niks van. Dat mens is toch niet getrouwd?’

– ‘Waarom zong je dat liedje dan?’

Liedje???? Toen schoot me te binnen dat ik net aan die strofe van Boudewijn De Groot zat die luidt ‘Als ik jouw kind was, lieve schat, dan werd ik liever niet geboren, dan liet ik niets meer van me horen, dan bleef ik zitten waar ik zat…..’  Ja zeg, als je al niet meer mag zingen omdat er misschien ergens iemand is die daar iets achter zoekt. Mijn oren.

Enfin, om het kort te houden, ik heb dat verpleegstersavontuur wijselijk achter mij gelaten en ben gaan werken volgens de regels die mij thuis werden opgelegd. Veel later heb ik dan maar mijn eigen studies psychologie bekostigt en ik heb er nooit een centimeter spijt van gehad. Daar lag mijn roeping.

Dat dus om aan te geven dat de wereld van ziekenhuizen mij inderdaad toch niet algeheel vreemd is. Maar nu ik oud en wijs ben geworden en nu die wereld toch ook een ferm stuk is veranderd, heb ik die omgeving weer op een heel andere manier leren kennen. En ik wil u mijn wedervaren niet onthouden.

Zet je neer en verwonder jezelf bij deze lectuur.

(wordt vervolgd……)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 2

Ik had het dus over de sociale contacten. Die waren er in lagen en in alle kleuren.

Vooreerst heb je de categorie dokters en specialisten. Er was dokter M., dokter B., dokter P., de assistente van dokter P., en uiteraard de spoeddokters. En ge zoudt zeggen: het zijn toch allemaal dokters, maar daar zit toch een serieuze nuance op.

Die dokter M., die wil sneller zijn dan zijn schaduw, dus zie je inderdaad maar een schaduw van hem voorbij komen en voordat je je mond hebt open gedaan om een vraag te stellen is hij alweer verdwenen. En volgens mij heeft zijn snelheid ook al impact op zijn denken, of ligt het aan de organisatie van het ziekenhuis, maar ik vond het wel heel verwarrend toen hij me zei bij mijn ontslag (een van de vorige opnames..tja, ‘k heb er meerdere gehad, maar dat moest wel om een serieuze blog te kunnen schrijven):

– ‘U eet de eerste twee weken geen groenten en geen fruit. En u komt terug binnen voor een volgend onderzoek op 6 september.’

Ik moest hem naroepen want hij stond al in de deur:

– ‘En wat als ik dan niet meer naar ’t hoekske kan?’

– ‘Heu…..tja, dan wel, misschien.’ was zijn antwoord.

Jamaar, jamaar! Ik heb in dat ziekenhuis een hele week normaal eten gekregen, en thuis moet ik dan ineens drastisch groenten en fruit schrappen. Maar dat kon ik niet meer aankaarten want hij was al lang zijn schaduw weer achterna.

Evenmin kon ik hem zeggen dat 6 september voor hem misschien wel schikte maar dat mijn agenda andere prioriteiten had. Als de Heer het ons gunt, dan zitten wij op dat moment in ons geboekte hotelletje in het Zuiden van Frankrijk.

Thuis gekomen ging mijn lieve wederhelft nog even een boodschap doen terwijl ik de ziekenhuiswas vergaarde. Toen hij terug kwam zei hij dat de dokter hem gebeld had om te zeggen dat hij vergeten was om nog bepaalde documenten mee te geven en dat we die nog maar eens moesten komen afhalen op de dienst. Allez zeg.

Dus vind ik het toch maar prettiger om te vertellen over dokter P.  Mocht die gast in mijn jonge jaren mijn pad zijn gekruist dan had ik hem niet links laten liggen. Toffe pee, duidelijke uitleg, vraag maar op, glimlach, handje schudden, spontaan, komt er gewoon bij zitten op bed. Aaaaah, mochten alle dokters zo zijn, ik zou mijn abonnement nog eens verlengen.

En vervolgens heb je dan de categorie verpleegsters. Zie, je gaat me geen kwaad woord horen zeggen over die hele equipe, of over alle equipes die ik het laatste jaar al heb leren kennen. Ze zijn een voor een juweeltjes: vriendelijk, gedienstig, aangenaam, professioneel, menselijk, geduldig… Wat een verademing in vergelijking met de tijd van de oude vrijsters.

Ik kan ze hier niet allemaal beschrijven, maar mijn lof over dat ene verpleegstertje moet ik toch even luidkeels zingen, want dat kind heeft me een hele nacht bijgestaan toen ik zo ziek was als een hond. En neen, ik ga niet in details treden want het moet hier een beetje plezant blijven, maar die had een engelengeduld en zelfs toen ik haar voor de achtendertigste keer nodig had verdween die glimlach nog niet op haar gezicht. En ze stond al aan mijn bed voordat mijn belletje had gerinkeld. Zo’n lieve poppemie. En toen ze een paar dagen later weer dienst had was ik al lang weer de normale Annie, en dan hebben we samen zitten lachen om die vreselijke nacht.

En dan was er – zoals in elke groep op deze wereld, zeker – die ene die er dan in slaagt om de troep om zeep te helpen. Die – in tegenstelling tot de anderen – zou zeker niet misstaan hebben in de equipe toen ik stage liep. Luister.

Ik liep dus met zo van die darmkes in mijn armen die dan ergens hun einde vinden aan een paar zakjes die moeten leeg lopen in je lijf, en om een beetje mobiel te blijven krijg je dan zo’n staf gelijk sinterklaas – maar dan wel op wieltjes – waar ze die zakken aanhangen.

Op een dag had een of andere verpleegster om een of andere reden die staf weggezet en die zakjes aan mijn bed bevestigd. Dat betekende voor mij dus immobiliteit. Maar een mens moet tussendoor ook eens een plas, en al zeker als ze voortdurend van dat water in je lijf laten lopen via je aders. Ik bel dus en vraag de verpleegster of ze mijn staf kan teruggeven omdat ik moet plassen.

– ‘Moet je plassen? Ik zal u een bedpan halen.’

– ‘Ja maar, ik wil niet op een bedpan plassen!’ maar dat mens was al weg. Ze kwam terug met zo’n koud metalen ding, drukte op een knopje zodat ik gewild of ongewild kwam recht te zitten en duwde die pot onder mijn warme billen. Eerlijk, op dat moment schiet mijn plas verschrikt weg en duurt het zeker een kwartier voor die bereid is om los te laten.

Achteraf maakte ik me de stoute bedenking dat ik naast die bedpan had moeten plassen om haar te koeioneren. Dan had ze mijn hele bed mogen verschonen.  Maar ach, blijkbaar zit ik toch niet zo in mekaar.

Gelukkig kreeg ik bij de volgende plas-oproep een andere verpleegster die mij mijn gehate staf terug gaf. Maar ik was content dat ik hem had.

Tot mijn grote schrik kreeg ik daarna nog eens te maken met dat mens nadat ik de ganse nacht ziek was geweest en ook de dag erna geen hap door mijn keel kreeg. De dokter had blijkbaar opdracht gegeven om me iets heel licht te eten te geven, dus werd mij een tomatensoepje en twee beschuiten gebracht. Maar ik moest er nog maar naar kijken of ik werd weer mottig. Een tijd later kwam een verpleegster mijn maten opnemen (je weet wel, temperatuur, bloeddruk, ….) en ze vroeg of ze het eten kon wegnemen. Van mij mocht dat, maar ik vroeg haar om de twee beschuitjes te laten liggen in de ijdele hoop dat ik alsnog honger zou krijgen. Dat deed ze dus ook heel vriendelijk.

Nog geen half uur later komt miss donderwolk binnen die zegt:

– ‘Ik ga die beschuiten meenemen, zulle.’

– ‘Neen,’ zeg ik, ‘laat ze maar liggen.’

En met een resoluut gebaar neemt ze mijn beschuiten weg en orakelt overtuigd:

– ‘Ge gaat die toch niet meer opeten!’

Weet ge, ik moest denken aan de oude mensjes in sommige tehuizen. Je hoort soms ook verhalen dat ze daar behandeld worden als kleine kinderen die geen eigen wil meer hebben en die moeten leren luisteren. Net alsof men daar vergeet dat elke oude mens ooit een jong leven heeft gehad, vaak voor vele anderen heeft gezorgd, voor zichzelf een weg heeft opgebouwd en alle respect heeft verdiend en nog altijd verdient.

Ik kan me voorstellen dat het een verschrikking is, want bij mij moeten ze ook niet afkomen met ‘madammeke’, of ze moeten me ook niet behandelen alsof ik geen Vlaams versta. En als ze het plezant vinden om jargon te gebruiken, dan vraag ik hen om me dat te vertalen in mensentaal. En als ze dan moeilijk doen dan kan ik ze ook wel eens de loef afsteken met mijn jargon, want ik kan ze alle ongewenste psychische afwijkingen toeschrijven waar ze van schrikken dat ze in hun graf nog liggen na te rillen.

Maar gelukkig zijn de zuurpruimen onder de verpleegsters een uitzondering. Er was een andere verpleegster van de nacht die ze volgens mij zouden moeten filmen en op elke verpleegsterschool laten zien hoe het moet. Die kwam elke avond bij het begin van haar shift elke kamer langs om even te groeten en te horen hoe het was. En je kon haar nooit iets misvragen. Zelfs wanneer mensen maar even een half woord iets zegden over wat ze niet prettig vonden, dan stond zij daar al om het euvel op te lossen.

Ik zag ze op een nacht sleuren met grote zakken die ze niet kon opheffen en keek haar verwonderd aan. ‘Och ja,’ zei ze ‘ik kan niet verdragen dat de mensen die van intensieve op die speciale oncomfortabele matrassen moeten blijven liggen. Ik heb dat dus maar snel even veranderd.’

Pijntje aan mijn arm na het uithalen van mijn infuus? De dokter zegt: ‘Dat is niks madammeke, die ader is wat ontstoken maar dat gaat over een paar dagen wel over. Of misschien ook niet. Het kan zijn dat daar een harde plek blijft bestaan.’ De nachtverpleegster zegt: ‘Kom, ik ga daar een verbandje met alcohol opdoen voor deze nacht, dat trekt de zwelling weg en dan heb je daar minder last van.’

Ziet ge het verschil?

(wordt vervolgd…..)

 

HET ZIEKENHUIS: EEN AVONTUUR – deel 3

Na het schetsen van de categorie dokters en de categorie verpleegsters komt het meest interessante deel: de tijdelijke bevolking. In het ziekenhuis krijg je een perfecte doorsnee van de maatschappij. Of toch bijna. Ik kan me voorstellen dat de iets oudere mensen al wat sneller last krijgen van een kwaal, maar daar stopt dan ook de afwijking. Van de hoogste tot de laagste in rang, ziek zijn kan ons allemaal overkomen en je rijkdom of je afkomst zullen daar niks aan veranderen.

Bij mijn laatste opname was ik niet genoeg bij zinnen om me iets aan te trekken van de dame bij wie ik werd ondergebracht op de tweepersoonskamer. Onze hospitalisatie dekt geen eenpersoonskamer en bovendien zou ik de sappige ervaringen voor geen geld willen missen.

Ik lag daar dus ziek en suf te wezen, volgestouwd met alle soorten pijnstillers en andere troep. En dan voelde ik een nachtelijke plas de kop opsteken, maar ik hoorde dat mijn buurvrouw in de badkamer was, dus bracht ik het nodige geduld op. Maar dat duurde daar letterlijk uren zodat ik uiteindelijk toch een verpleger belde die me op een onbezette kamer liet plassen. Lieve gast.

Om vijf uur ’s morgens zat mijn blaas alweer vol, maar deze keer had ik geluk. Mevrouw zat fris gewassen op haar bed te wachten op het ontbijt van 7.30u. Ik liet het aan me voorbijgaan in al mijn sufte.

In de ochtend sprak ze me aan.

– ‘Ze hadden uw spullen hier gewoon neergezet. Ik heb ze in de kasten geschikt.’

Hé? Wat zegt dat mens nu? Droom ik hier? Maar het ging van kwaad naar erger, van droom naar nachtmerrie toen ze zei:

– ‘Ik zal mijn handen goed wassen en dan zal ik u wassen want met zo een baxter is dat niet gemakkelijk.’

In al mijn rampzalige miserie ben ik toch beginnen te lachen want ik kon mijn oren niet geloven.

– ‘Neen, bedankt, ge gaat mij hier zeker en vast niet wassen.’

Uiteindelijk had ik het geluk dat ze die dag zelf nog naar huis mocht. Blijkbaar wist ze het zelf niet, al kan ik me niet voorstellen dat men haar dat de dag ervoor niet zou gezegd hebben. Volgens mij was er nog werk aan dat menske buiten haar fysische kwaal die ze zal gehad hebben.

Enfin, ik content dat ik daar mijn hele verblijf niet moest bij doorbrengen. Niet dat ik zo’n moeilijke ben als het over gelijk welk soort mensen gaat, maar trop is teveel.

(wordt vervolgd…)