Categorie archief: HET ZIEKENHUIS: HERSTELLING ONDER GARANTIE

Weer helemaal gezond!

Lieve vrienden, lieve lezer,

Ik hoorde al een paar keer van enkele mensen dat ze zich zorgen maakten over mijn gezondheid omdat ze om één of andere reden pas nu de fameuze blog onder ogen kregen. Voor alle duidelijkheid: ik ben ‘alive and kicking’ en weer helemaal de oude sinds al die ziekenhuisbezoeken. Ik heb er mijn abonnement opgezegd en ik hoop het nog lang zo te houden.

Als ik weer eens wat tijd en inspiratie heb, dan kom ik wel weer bloggen.

Liefs,

Annie

HET ZIEKENHUIS : herstelling onder garantie – Einde

Aangezien ik er inmiddels achter ben dat de verpleging hier ook bij de 80 lezers hoort, hier nog een paar tips:

Elke ochtend worden onze bedjes hier netjes opgemaakt en ververst. Chapeau. Het enige waar de patiënten vervolgens mee worstelen is dat ze hun nachtkastje weer op zijn plaats moeten krijgen, en ik kan je verzekeren dat het een log ding is. Voor de zwakkeren is dat geen evidente zaak. De kamers zijn hier geen centimeter te breed zodat je het schuifje van je nachtkastje niet kan opendoen wanneer het te ver achteruit is geschoven.

En de leuningen van de bedden worden ook vaak niet teruggezet, zodat je ergens onderaan moet gaan vissen om het systeem te vinden om je bed wat rechtop te zetten.

Het vraagt geen echte moeite om het meteen te doen, want zo niet dan moet je toch weer achter dat belletje lopen om te helpen te zaak weer recht te zetten.

En nog een tip: maak eens een handleiding van die TV om in de kamers te leggen. Dat scheelt telkens opnieuw uitleg en technische hulp.

Mijn lieve echtgenoot is erin geslaagd om mij de twee gelijke delen van een pyjama mee te brengen. Het was wel in shiften, maar uiteindelijk is het toch het eindresultaat dat telt, niet?

Vannacht heeft mijn buurvrouw een apparaat gekregen dat haar zuurstof moet meten. Ze zat ermee in dat ik zou gewekt worden door het alarm dat telkens afgaat wanneer haar waarden te fel dalen. Ik ben er inderdaad een paar keer van wakker geworden, maar het viel best wel mee. En zeg nu zelf, we hebben hier overdag tijd genoeg op nog een napje te doen.

Ik hoor hier ook weer verhalen die mij aan het denken zetten.

Hoe vriendelijk mensen ook kunnen zijn, het blijft blijkbaar moeilijk om vooroordelen te laten varen.

Er ligt een jonge dame op de afdeling van wie niet meteen gevonden wordt waar haar probleem vandaan komt. Het lastige is dat zoiets in je dossier komt te staan, en dat er al meteen grote vraagtekens worden geplaatst bij de geloofwaardigheid van je persoon, en of je nu wil of niet, je voelt het aan wanneer mensen denken dat je niet helemaal juist in je hoofd bent.

Maar zelfs mocht iemand een ingebeelde ziekte hebben, of als de oorsprong psychisch is, dan nog heb ik de pertinente overtuiging dat die persoon hulp nodig heeft. En denk maar niet dat wanneer een bepaald fysisch ongemak ‘psychisch’ is, dat het geen zeer doet. Het kan verdomd werkelijk pijnlijk zijn en de persoon in kwestie vraagt niet liever om er van af te geraken. Ik snap niet goed dat minstens verpleging hierin serieus zou moeten opgeleid worden. Niets erger dan in een ziekenhuis te moeten liggen en daar bovenop te moeten ervaren dat ze je niet als vol aanschouwen.

Ik kwam ‘mijn vriendinneke’ nog eens tegen. Ze vertelde met dat ‘de security-polies’ haar mes was komen halen en dat ze het terug krijgt als ze naar huis gaat. Dat zal maandag zijn.

Even opbiechten dat ik hier op de afdeling een verpleger had aangeklampt met dat verhaal. Hij heeft contact genomen met het onthaal, waar men haar heeft kunnen traceren. Op die manier werd security ingezet en die hebben dat blijkbaar heel professioneel en zacht aangepakt.

– ‘Allez ja, thuis ès da nie, in …., moar t’ès toch beter as in ’t ziekenhuis, hé’.

Ik neem aan dat ze ergens in een instelling verblijft.

‘ Ek ein deze morgend mijn hoar gewassen in de lavabo’

– ‘En kunt gij dat? Dat is ook niet gemakkelijk, hé, zo in de lavabo?’

– ‘Ik èn da van mij ma geleerd. Mij ma ée nog in ’t gevang gezete. Z’had eigenlijk niks misdoan, moar ze was in de Schelde gesproenge…’

Elk mens heeft zijn verhaal en zijn leven. Wij menen soms mensen te kennen wanneer we hen ontmoeten, maar meestal zijn we vreemden voor elkaar, eenzaam ons eigen pad vervolgend, en een weg achterlatend die voor anderen onzichtbaar is.

Los daarvan voel ik dat er alweer een hoofdstukje wordt afgesloten.

Heb je dat ook, dat je aanvoelt wanneer iets zo stilaan tot zijn einde loopt? Bijvoorbeeld wanneer je merkt dat je relatie in een dood straatje zit, of wanneer een vriendschap niets meer te vertellen heeft. Of bijvoorbeeld wanneer je job is uitgehold, of wanneer je niet meer met plezier gaat werken. Of zelfs wanneer de kinderen groot worden en hun vleugels sterk genoeg geworden zijn om op eigen kracht te vliegen. Dan is het tijd voor de volgende etappe.

Ten eerste : Voor Peter werden er weer andere specialisten bijgehaald, en men zit nu op een mogelijk spoor om de pijnen proberen te verlichten. A propos, er was hier gisteren een filmploeg om Peter te volgen. Ze gingen ook op zijn afdeling filmen en blijkbaar kreeg hij net op dat moment een pijncrisis. Ook daar blijkt een rotte appel te zitten, een norse verpleger die niets beter wist te vertellen dan dat Peter het allemaal faket. Het werd gefilmd, en hij maande de filmploeg aan om te stoppen met filmen, terwijl zij wel de toelating van de directie hadden gekregen. Ik hoop dat die verpleger een goede veeg uit de pan krijgt.

Ten tweede: Het mes is terecht en niemand hoeft nog te vrezen voor een ongeluk.

Ten derde: Ik ben tot inzicht gekomen – of beter, mijn kinderen hebben het in mijn hersens geramd – dat ik mijn blik moet verleggen. Blijkbaar zijn ze zo opgevoed dat ze zoveel mogelijk hun plan trekken en mij niet durven lastig vallen om hulp te vragen. Ik ben immers altijd te druk hulp aan het bieden. En ik ga ervan uit dat mijn kinderen geen hulp nodig hebben zolang ze het mij niet vragen. Slecht bezig, Annie. Lessons learned.

Ten vierde: Ik mis mijn schilderspalet en mijn piano, ik mis het warme lijf van mijn lief naast mij in bed, ik mis mijn potten en mijn pannen, mijn erf, mijn vriendinnen. En ik mis mijn gouden hond, maar die zal me niet begroeten bij thuiskomst.

Morgen ga ik naar huis. Binnenkort vieren we Herman zijn verjaardag, en ik ga chillen met mijn liefste vriendinnen. En ik zal ervan genieten als ik in mijn eigen kot het stof mag afdoen of staan strijken. Mij ga je niet horen klagen.

En dan maar weer mijn valieske maken om hier binnen zes weken terug even op hotel te komen. Maar dat zal dan het laatste hoofdstuk worden van het ziekenhuis-boek. Daar ga ik voor.

Het gaat jullie goed, lieve vrienden en beste lezers. Geloof in je eigen kracht, en geniet van alle kleine dingen des levens. Wacht niet om ze waardevol te vinden tot ze je worden afgenomen.

LECTORI SALUTEM!

HET ZIEKENHUIS: herstelling onder garantie – Deel 10

Merci, beste vrienden, voor jullie reactie. Als je mijn antwoorden wil zien moet je even terug naar het deel waar je op gereageerd hebt (scrollen naar beneden) en dan onderaan het artikel op ‘reacties’ klikken. Daar zie je dan alle reacties met mijn antwoorden erbij. En ik dring nog eens aan, ik zit nog niet aan de helft van mijn 80….

Om uit te slapen moet ge zeker niet naar het ziekenhuis komen. Van zodra de brede definitie van dageraad hier ingaat, komt er leven in de brouwerij en dan is het gedaan met slapen.

Thuis kom ik – sinds mijn pensioen – op mijn gemak in gang. Tasje koffie, krantje erbij en – uiteraard – de onmisbare eerste sigaret.

Hier moet ge een beetje flexibel zijn, want hier geldt een ander ritme. Dus als ik hier uit mijn bed klauter om kwart na 6, dan is er geen koffie en al zeker geen krant. Ik troost me dus met een slok water en ik sjokkel naar beneden voor mijn saffie. Dat doodt de wachttijd tot het ontbijt.

En wie kruis ik daar in de hal? Jawel, mijn mongools vriendinneke. Ze kwam net van buiten.

– ‘Aah, M…, zijt gij al zo vroeg op de been, zeg?’

Ze gaat niet in op mijn vraag, maar in de plaats daarvan zegt ze:

– ‘Rosetje éed een ezelsdracht gèd’

– ‘Allez jong, heeft Rosetje een ezelsdracht gehad?’

– ‘Jaja, Rosetje éed een ezelsdracht gèd.’

En dan sloft ze verder.

Na de geneugten van mijn ochtendsigaret – hoewel, zonder koffie smaakt dat toch niet hetzelfde hoor, de rokers onder u zullen het beamen – kom ik terug binnen en ik zie haar daar nog altijd in de hal staan. Ze houdt een praatje met een oudere dame, ook een bekende.

– ‘Hewel, staat gij hier nu nog?’

– ‘Ah ja, ze vroeg van woar dakkik benne. Ik benne van ….’

– ‘Ach zo.’

Ik zet mijn wandeling verder naar mijn eigen suite.

Eenmaal gewassen – en ik kan je verzekeren dat het wel wat tijd in beslag neemt met al die draden die in de weg zitten – en nog wat in een vrouwenblaadje gebladerd te hebben waarin niets te lezen valt, komt eindelijk de koffie. Die kan niet half tippen aan de koffie van thuis, maar een mens past zich aan, en ik ben blij met het warme goedje en de boterham met confituur.

Dat doet me eraan denken dat ik hier nog iets moet zeggen over het eten. Maar eerst de rode draad vasthouden want anders lijk ik te veel op mijn moeder bij wie het een huzarenstukje was om haar zijwegen te blijven volgen.

Na het ontbijt – ook dit zal elke roker beamen – is een sigaret niet te versmaden. Ik dus weer eens naar beneden. En dat is goed, want ik weiger de prik in mijn buik zoals ge u kunt herinneren. Ik moet dus bewegen.

Kom ik in de hal en wie zie ik daar zitten? Jawel.

– ‘Hewel, zijt gij nu nog altijd niet naar uw kamer geweest?’

– ‘Neje, want dan ouwe ze mij vast en dan ma’k nie meer na buite.’

– ‘Maar jongske toch, ge moet toch iets eten!’

– ‘Ik em in meine kabba nog e speculooske gevonge.’

– ‘Allez, dat is goed, maar dat is toch niet genoeg hé.’

En dan zonder overgang begint ze over iets anders.

– ‘Ik zit er wa mé in, want ik peis dat de polies mij kan oppakke. Ik em iet in meine kabba. Ge moet ne ké keike.’

Ze trekt de rits van haar zak open die ze altijd bij zich draagt, samen met haar eigen chemische fabriek. Ze haalt er een groot puntig mes uit met een lichtblauw lemmet. Manlief, dat ziet er niet zo goed uit, denk ik bij mezelf.

– ‘Ja zeg, dat is wel gevaarlijk hé, wat ge daar bij u hebt. En het is ook verboden hé.’

– ‘Van mij mag de polies mij oppakke zelle!’

– ‘Jamaar, ze gaan u misschien niet oppakken, maar u een dikke boete laten betalen. Dat wilt ge toch niet hé.’

Mijn argument slaat aan. Ik zie haar denken. Oppakken is geen erg, maar centen afpakken is lastiger.

– ‘Moar ze doen vanalles mè mij, en ik mag nie ruuke, en ik mag ni didde en ik mag ni dadde, en ik mag ni buite…’

– ‘Zoude niet gaan eten?’

Ze denkt na. Ik geloof dat ze echt honger heeft.

– ‘Ga nu maar naar uw kamer. Ge kunt daarna nog altijd terug komen.’

Ze is overtuigd en staat op. Ik ga mijn saffie roken.

Ik zou er geld voor geven om eens op haar afdeling te komen gluren en te zien hoe die verpleging met haar omspringt. Ik denk dat zij best wel een gebruiksaanwijzing heeft waarmee te leven valt, maar mijn gedacht zit het er dik in dat ze die daar nog niet gevonden hebben. Of misschien hebben ze ook helemaal geen zin om er naar te zoeken.

Ik moet de komende dagen hier nog een manier zien te vinden om haar dat mes te laten wegdoen. Wie ideeën heeft mag ze me laten weten. Ik vind het niet zo ne gemakkelijke.

En dan het eten.

Neen, hier komt geen geweeklaag over het eten. Ik ben een omnivoor, ik lust alles, zolang het niet van die vette darmen of zo zijn. Al de rest krijg ik erin. Maar nooit veel in één keer. Vandaar dat ik ook telkens maar halve porties vraag, en die krijg ik soms nog niet op. En dat heeft niks met ziek zijn te maken, ik heb gewoon geen grote maag. Dat compenseert een beetje de mond.

Alleen vraag ik me af waarom ze hier diëtisten in dienst hebben. Die komt zo één keer nadat je hier al een dag of twee ligt. Je vraagt je af hoe dringend het allemaal is, hé. Je krijgt van dat mens helemaal geen uitleg over wat ze zinnens is. Ik ging er althans van uit dat er niets moest gedaan worden aan mijn eetgewoonten. Ze vraagt gewoon hoe het met je is, en dan luistert ze met een half oor naar wat je zegt en weg is ze.

De volgende dag stel je dan vast dat je een vetarm dieet krijgt. Gedaan met de sla en de chocomelk. Maar dan krijg ik wel elke dag rauwe wortelen waarvan ik pertinent weet dat ze mijn darmen obstrueren. Drie dagen later behoor ik niet meer tot de ‘vetarmen’ en kan ik weer genieten van sla en van lekker geurende warme chocomelk. Twee dagen later is het weer gedaan met het schoon leven en moet ik het weer stellen met mijn wortelen. En ze zeggen wel dat het goed is voor de ogen, maar ik kan nog altijd niet zonder mijn bril, dus dat is ook een fabeltje.

Dit alles zonder één scheef woord over de dame die hier elke dag instaat voor het menu en voor de bezorging van het eten. Zo’n lieve en attentvolle. Maar haar handen zijn ook gebonden aan de beperkingen die de diëtiste in die computer zet, en daar kan ons madammeke hier niet aan veranderen.

Een van mijn vaste contacten hier en waarover ik nog niets heb verteld, is Peter. En ik durf hem hier met naam en toenaam te vermelden omdat heel veel mensen hem wel kennen aangezien hij een tijd terug de kranten heeft gehaald met de zware clusterpijnen waaraan hij lijdt. Die hebben zich intussen uitgebreid naar zijn hele lichaam. Bij een crisis zwelt zijn hele lichaam op. 23 uren op 24 u rilt hij van de pijn. Ik dacht dat ik wist wat pijn was, maar als ik de miserie van die jongeman hoor en zie, dan weet ik dat ik niet moet mopperen.

Mochten er tussen de lezers mensen zijn die niet weten wat te doen met hun geld, dan is het welbesteed aan hem. Immers, clusterpijnen zijn volgens de mutualiteit geen ernstige ziekte, en daar is dan geen terugbetaling voor. Na 12 operaties zonder resultaat is dat jonge gezinnetje blut. En de miserie gaat voort. Hij is nu in handen van het speciale team hier dat zich toelegt op het helpen van uitzonderlijke ziektes. Ik hoop met hart en ziel dat men hem kan helpen. Toffe gast. Hij verdient het zo erg.

Zojuist belde mijn buurvrouw naar een van haar buurvrouwtjes uit de home thuis, een oud madammeke van in de 90. Ze nam de hoorn van de telefoon en het eerste wat ze zei was dat haar telefoon kapot was. Tja, wie weet hoe hard gaan ze later nog met mij lachen als ik dingen uit mijn botten begin te slaan. Maar ze kunnen er maar plezier aan hebben. Als ik maar niet chagrijnig word.

Ik wens jullie allen een fijne zaterdag toe, met een streepje zon, een beetje bezigheden op eigen ritme, een winkeltje binnen wippen om iets bij te halen, een wandelingske met partner, kind of hond of gewoon alleen, vanavond een leuk filmke, en vooral een blij gemoed en beseffen dat het leven nog zo slecht niet is, ook al zijn er voor iedereen altijd wel redenen om te piekeren. Maar zet de piekerdinges voor een keertje aan de kant. Ge zult zien dat het een fijne dag is.

(wordt vervolgd…)

 

HET ZIEKENHUIS : Herstelling onder garantie – Deel 9

Eerst en vooral dank aan allen die mij een teken van leven hebben gegeven om me te laten weten dat ze mijn schrijfsels best wel verteerbaar vinden. Fijn. Ik hoop dat er nog meer stemmen opgaan, want ik zit nog lang niet aan die mysterieuze 80.

Sommigen vertellen me dat het jammer is dat ik enkel blog wanneer ik in het ziekenhuis lig. Maar weet je, zo boeiend is mijn alledaagse leven niet, hoor. En ik zie het me niet doen om dingen te schrijven over mensen die dicht bij me staan. Daar zie ik hen te graag voor en ik respecteer hun privacy.

En het is ook niet helemaal waar dat ik enkel schrijf wanneer ik in hotel Sint-Lucas verblijf. Voor de echte fans: klik helemaal bovenaan de website het menu open en daar zie je verschillende blokken met verschillende titels. Zo heb je bijvoorbeeld het verhaal dat onze hond vertelt vanuit zijn plekje aan de andere kant van de regenboog. Dat vind je onder de titel: ‘Memoires van een hond’. Of er zijn tips te vinden uit mijn vroegere praktijk onder ‘vaardig door het leven’. Of ook een paar blogskes van buiten de kliniek: ‘Het dagelijkse leven’.

En treur niet. Ik mag aanstaande maandag weliswaar naar huis, maar over zes weken ga ik de afdeling Beenhouwerij binnen om het stukje stoute Annie te laten wegnemen. Van zodra ze me daar een beetje hebben teruggetoverd begin ik op mijn PC te tokkelen. Beloofd.

 

Gisteren kreeg ik een vriendin op bezoek. Ik liep haar tegen het lijf toen ik uit de lift stapte en zij de lift naar boven wilde nemen. En aangezien zij ook rookt was het niet moeilijk om haar mee te tronen naar mijn traliewerk. Onderweg zei ze dat ze mijn vriendinneke had zien zitten, ‘de uuh-uuh’. Ge ziet, beste lezer, dat ik hier de waarheid vertel hé. Ik heb inmiddels getuigen.

En daarna zag ik ‘mijn vriendinneke’ niet meer. Niet gisteren en ook niet vandaag. Het zal wel gek klinken, maar ik begon ze verdorie al een beetje te missen. En toch verbazend hoeveel mensen je hier op korte termijn leert kennen. ’t Is prettig om een knikje van herkenning te geven en te krijgen wanneer je regelmatig dezelfde mensen tegenkomt. Je weet op de duur ‘de anciens’ van bezoekers of personeel te onderscheiden. Je herkent de nieuwkomers, je weet wie de babbelaars zijn en wie degenen die zich terugtrekken. Op mijn beurt weet ik dat ik gewikt en gewogen wordt, maar ze mogen. Ik vind het OK.

In de late namiddag zag ik plots mijn mongools vriendinneke zitten. En ja, ik vond het toch wel een klein beetje plezant dat ik ze nog eens zag.

– ‘Welken boek edde gij gekocht?’

– ‘Ik heb geen boek gekocht?????’

– ‘Jowel, bij de Standaard.’

Oh, mijn harde schijf deed het weer voortreffelijk (laat het astublieft nog een beetje zo functioneren, Lieve Heer, ik vind dat geschikt), en ik legde direct de link met het bezoek van mijn vriendin gisteren. Zij had een kadootje meegebracht en dat zat inderdaad in een zakje van Standaard Boekhandel en dat had ik aan de stang van mijn chemische fabriek gehangen.  Ik antwoord:

– ‘Ah ja, maar dat was een kadooke dat ik gekregen heb. Ik heb een boek gekregen. Ik heb het niet zelf gekocht.’ (goede vrienden kennen mijn gebruiksaanwijzing, n.v.d.r.)

– ‘En welken boek edde gekrege?’ (tof, die spontaneïteit. Zou iedereen moeten doen.)

– ‘Een dikke thriller.’ (goede vrienden kennen mijn smaak voor ontspanning, n.v.d.r.)

Ze trekt een verschrikt gezicht.

– ‘En loopt ‘em goed af?’

– ‘Dat weet ik niet, ik heb hem nog niet gelezen.’

– ‘Aah’.

Stilte.

– ‘Ik ‘em ier van de bubboteek nen boek van de Smurfen gekrege.’

– ‘A, dat is leuk’.

– ‘D’er stoat in dat as ge teveel eet en dik weurt, dat de mensen mei u lache. En as ge te veel smuurt, oek.’

– ‘Ja, jongske, dat is niet fijn, hé.’

– ‘Nieje, mor de meinse zein zu. Altijd mor lache mei ander meinse.’

En dan verzinkt ze weer in haar eigen gedachten, in éénheid met haar zelfgerolde saffietje. Ze houdt zich stil. Als ik vertrek begint ze weer te hoesten. Uuh-uuh, uuh-uuh. Het concert is dus voor de volgende rokende bezoekers.

 

En nu moet ik biechten. Heer, ik heb gezondigd. En ik heb er al gelijk mijn penitentie bij gekregen. Dan zijn we direct effen. Ik vind dat nog niet zo slecht.

Mijn lieve man is vanavond op bezoek gekomen en we zijn naar de cafetaria getrokken. Mijn ontstekingswaarden zijn alweer flink gedaald, dus erg ziek is dees niet meer, ik loop alleen nog met mijn chemisch bedrijf rond. Tot maandagnamiddag. Dan keer ik weer huiswaarts.

Elkeen die mij kent weet dat ik graag een glas wijn drink, en nog meer als ze me eerst veertien dagen op droog zaad zetten. Mijn halve trouwboek die vindt het niet erg dat ik rook in zijn bijzijn, dus waarom zou ik het erg vinden als hij een wijntje drinkt in mijn bijzijn.

Het verschil ligt hem wel hierin: hij doet geen trekje van mijn sigaret. Ik heb wel drie keer genipt van zijn wijn. Tegen de voorschriften in. Maar ik heb het – echt waar op mijn communiezieltje – gehouden op drie minuscule kleine nipjes.

Aangezien het niet uit zattigheid kan zijn, moet het dus wel dementie zijn, dat kan niet anders, maar ik had hier weer het een en het ander aan de hand toen ik na ons afscheid terug naar boven ging.

Ik zit vaak nog wat na te tokkelen op mijn GSM of berichtjes te lezen in de lift. Zo ook deze keer. Ik stap uit en sleffer naar mijn kamer 18. Ik kom binnen en ik zie dat het bed van mijn buurvrouw helemaal afgetrokken is. Ik schrik. Vervolgens kijk ik naar mijn nachtkastje en zie daar rommel op staan die niet van mij is. En dan merk ik op de koop toe dat mijn valies niet meer staat waar ze stond. Paniek!

Ik moet me van kamer vergist hebben. Ik ga naar buiten, kijk naar het nummer en stel vast dat het daar wel degelijk 18 is.

Doeme toch, stoem kieken weeral. Ik zat op het verkeerde verdiep. Maar dat was dus de penitentie voor mijn kleine zonde. Zolang het dat maar is, en dat mijn chemische troep niet begint te pruttelen door die drie nipjes ben ik al content.

Slaap lekker, allemaal.

(wordt vervolgd…)

 

HET ZIEKENHUIS – Herstelling onder garantie – Deel 8

 

Zaligheid. De wind is gaan liggen. Gisterenavond liep ik daar gelijk een zeilschip op het droge. Mijn Sinterklaasstaf-op-wielen werd vanzelf voort geblazen. Zelfs hondenweer heeft zo zijn kleine voordelen.

Ik had nooit gedacht dat ik een affiniteit zou kweken met een lift, maar het leven zit vol verrassingen. Jaja, alweer een liftverhaal vandaag.

Om te beginnen kom ik aan de gesloten dubbele deur op de afdeling, je weet wel, die met die cijfercode waar je rap moet zijn om door het open gat te razen. Er staat een dametje die ook naar beneden wil en kijkt hoopvol naar mij:

– ‘Kunde gij dadde?’ waarop ze naar de cijfercode wijst.

– ‘Ja, ik kan dadde.’

Ze tovert van de slag een grote smile tot achter haar oren. Voilà, ik heb al bij het ochtendkrieken mijn goede daad volbracht, dus moet ik daar de rest van de dag mijn hoofd niet meer over breken hoe ik mijn hemel zal verdienen.

We wachten op de lift. Er komt een verpleegster bij staan. Eigenlijk hebben die een aparte lift waar wij of de bezoekers geen gebruik mogen van maken. Maar die leek op dat moment wat trager te zijn dan de onze.

– ‘Ik kom hierbij staan als ik mag.’

Dat mag. Maar ik ben toch curieus en vraag haar:

– ‘wat zou je doen als we zeggen dat het niet mag?’

– ‘Dan zou ik op de andere lift wachten.’ zei ze.

Ge meent dat toch niet, zeg. Ik heb me niet geroepen gevoeld om haar een snelcursus assertiviteit te geven, maar ze zou het – mijn gedacht – wel kunnen gebruiken.

We stappen dus met drie vrouwen in de lift. Er staat een man in. Aan zijn kledij te zien is het een of andere technieker die hier ergens een klus klaart. Hij zegt meteen:

– ‘Die lift wil niet naar beneden. Ik ben op de 3 ingestapt, maar ik geraak er niet mee naar de 0’

Ja, ge kunt al peinzen dat ik zoiets niet ging laten passeren. Ik antwoord:

– ‘Ja maar, dat is omdat die lift het niet zo voor mannen heeft. Ge zult wel zien dat hij nu direct naar de 0 zal gaan met drie vrouwen erbij.’

– ‘Ah’, speelt de man het spelletje mee, ‘dan zal ik in het vervolg altijd moeten wachten tot er een vrouw mee instapt.’

– ‘Ja, maar ééntje wil nog niet zeggen dat je dan een Direct krijgt, hé. Misschien doet hij dan toch nog wel een tussenstop. ’t Is veiliger als je er toch een paar meeneemt.’

En ja hoor, wij zoefden meteen naar het gelijkvloers. De man blij. Ik ook.

Ja, die lift, je moet hem kennen.

Mensen keren moedeloos om wanneer bovenaan op het scherm te lezen staat: ‘buiten gebruik’. Maar dat doet die lift heel regelmatig. Je moet maar wat blijven aandringen op dat knopje, een beetje met tact weliswaar, maar je krijgt hem steevast aan de praat als je hem met liefde behandelt. Lift is ongetwijfeld vrouwelijk.

De man van een lieve vriendin zei dat die Annie het tot technisch directeur aan het schoppen is in die kliniek. Ik zal u eerlijk bekennen dat ik echt geen technische knobbel heb. Maar intussen heb ik al wel het een en het ander geleerd en ik hang hier ook soms de circus-artiest uit om dingen te fiksen.

Zo moet ik al eens op het bed van mijn buurvrouw kruipen terwijl zij erin ligt. Dat komt omdat de draad van haar afstandsbediening soms uit het stopcontact valt en dan moet die weer ingestoken worden aan het hoofd van dat bed, maar daar kan je langs de zijkant niet aan.

En dan zitten we daar met ons twee op dat bed, onze draden in elkaar verward als een siamese tweeling aan elkaar gekluisterd, maar uiteindelijk juichen we altijd om de overwinning.

Eenzelfde scenario met de TV. Haar TV is een beetje een koppige. Hij laat wel toe dat je één keer van programma verandert, maar de tweede keer weigert hij. TV is duidelijk mannelijk.

Dus, naar ik afgekeken had van de verpleegster, klim ik met mijn draden op de stoel, vervolgens op de zijplank die als tafel dienst doet, om dan de stekker even in en uit het contact te halen zodat die TV denkt dat het weer maar zijn eerste keer is. Ge moet mannen soms eens om de tuin leiden om uw goesting te krijgen, hé.

Maar gisteren moest ik me weer even terugfluiten en mijn hoofd tot de orde roepen want ik begon weer pijn te voelen en ik wil niet meegaan in dat ‘mezelf opdraaien’ want daar wordt toch niemand beter van. Dan vraag ik een pijnstiller en concentreer me op mijn boek. Een spannende thriller.

Zo geraakte de hele zaak ontspannen en gevolg was dat ik daar op Chris haar windhond begon te gelijken. Met dat verschil dat ik niet onder de tafel ben gaan liggen wanneer ze hier beginnen te eten, maar honden hebben daar betere excuses voor dan mensen.

Och, ze kijken er hier niet van op. Het blijkt zelfs een gezonde gewoonte te zijn die wordt aangemoedigd. Dat moet ge tegen mij geen twee keer zeggen.

Het doet me terugdenken aan die nacht dat Kristof, mijn oudste zoon, toen nog niet getrouwd, bij mij sliep in die kleine studio in de periode van mijn leven die ik de zwartste mag noemen. We lagen elk in ons eigen eenpersoonsbed dat achter mekaar tegen de muur was geschikt.

Ik dacht dat hij sliep en dat was maar goed ook, want ik was daar op dat moment een orkest op mijn eigen. En dat bleef maar duren.

Tot ik plots zijn stem hoorde in het donker:

– ‘Ja ma, we gaan u morgenvroeg zeker weer moeten oppompen, hé’

 

Om het verder te hebben over geurtjes; ik stapte gisteren in de lift (alweer de lift) en daar stond een man die een plastic tasje bij zich droeg. Er sloeg daar ineens een enorme visgeur in mijn neus. Man, dat is raar om in een ziekenhuis ineens visgeur te ruiken. Mijn hersens wilden precies niet helemaal meer mee. Die vonden dat ik in een viswinkel stond, maar mijn verstand zei ook dat het niet zo was.

En mijn gebruiksaanwijzing wilde dat ik daar iets over zei, maar ik heb de teugels niet laten botvieren. Het lag op mijn tong om te vragen of het nu dat plastic tasje was dat zo rook, of dat hij bij een vis geslapen had. Maar ik heb het niet gedaan. Zie je wel dat ik aan het bijleren ben.

(wordt vervolgd…)

 

 

HET ZIEKENHUIS: Herstelling onder garantie – Deel 7

 

Eerst een woordje over deze blog.

Ik kan geniepig volgen hoeveel mensen dagelijks mijn blog lezen. Ik wil het met je delen, het zijn er gemiddeld een 80-tal per dag. Het probleem is dat Analytics, het programma dat me helpt om dit stiekem op te volgen, enkel het aantal weergeeft en ongeveer een locatie. Ik weet wel wie mijn vaste fans zijn, maar ik blijf me toch afvragen wie dit allemaal leest. Dus als je me een plezier wil doen, reageer dan even via de blog. Onderaan is er altijd ruimte voor reactie.  Dat kan ook anoniem naar de buitenwereld toe. Merci.

Vandaag was er wat commotie rond mijn ontslag. Blijkbaar stond er – verkeerdelijk – genoteerd dat ik vandaag naar huis zou gaan. Maar daar is geen sprake van. Ik moet eerst die intraveneuze kuur afmaken. Staat dus opgeschreven voor evaluatie op maandag en dan mogelijk ten vroegste ontslag.

Intussen is de ader aan mijn infuus flink ontstoken geraakt, waarschijnlijk mede doordat ze die al overal geperforeerd hadden. Dus de slangetjes moesten eruit. Mijn harde schijf moest niet lang draaien om te beseffen dat er dus weer eens opnieuw moest geprikt worden. Halleluja. Daar zat ik nu net op te wachten, zie.

Ik vroeg of ze me maar meteen iemand van spoed wilde vragen om dat ding erin te boren, want ik wilde niet opnieuw voor speldenkussen spelen. Er kwam (alweer een hele lieve) verpleegster binnen die een deal met me wilde maken. Of ze eens mocht kijken naar mijn aders, en als zij het zou zien zitten, zou ik haar dan een kans geven?

Ja, ik ben altijd in voor deals, en zeker als ze op die manier worden voorgesteld. Toffe madam.

En voilà, het is haar van de eerste keer gelukt zonder bloedvergieten en zonder dikke donkerblauwe builen onder mijn huid. Kus van de juf en bank vooruit!

Gevolg is wel dat ik links mijn pols amper kan bewegen door die ontstoken ader en door de zwelling, en dat er rechts nu weer een infuus zit. Ik moet nog een truuk vinden om mijn poep deftig af te vegen. Wel-wel, wat zit geluk toch in de kleine dingen! Heb jij je ooit al eens gelukkig gevoeld omdat je zonder problemen schoon uit de wc kan stappen? Ik snap niet waar terroristen, of sommige politiekers, of zanikers zich druk om maken.

Ik heb in elk geval ook erg genoten van de korte infuus-vrije tijd om een uitgebreide douche te nemen. Weeral zo’n gelukzalig moment.

Ik vermoed dat het daar bij jullie ook zo’n hondenweer is, net als hier. Ging ik gisterenavond nog eens naar het getraliede apenkot waar voor een keer geen stank hing van de smeulende sigaretten omdat de wind zo hard waaide dat niet alleen alles wat minder vast zat omver waaide, maar dat de lucht ook gezuiverd werd en dat is toch maar weer het voordeel ervan.

Er zat een oudere dame een sigaret te roken. Ik schatte haar ze zo’n jaar of 75. Mager, maar netjes verzorgd. Zwarte mantel, witte coltrui, grijze haren netjes in de korte krullen. Ze hoest en spreekt me aan:

– ‘ ‘k Meug eigelijk nie smuure van den dokteur.’

– ‘Ah nee? En rookt ge veel?’

– ‘Neje, ik sneukel veule mier. Koekskes en zu, een iel pakske. Mor ik zen goppereerd on mein herte… Mor ik ruuk al van azzek 12 joar benne, en na zennek er 60.’

Oei. Foute initiële inschatting, Annie. Maar eerlijk, ze zag er ouder uit. Ze komt me ook een beetje verward over. Maar misschien vergis ik me daarin ook.

‘ ‘k Zen goppereerd azzek just bevalle was van mein dochter’.

‘ Oh, dat is dan al lang geleden?’

‘Jaja, da’s lang geleje…Van in moarte….’

Ja, toen wist ik het wel zeker dat er sleet zat op haar harde schijf. En zelfs nog meer dan op de mijne.

Wanneer ik vervolgens terug kom op de kamer, weet mijn buurvrouw me te zeggen dat ze zo’n spijt had dat ik even weg was, want dat ze net bezoek had gekregen van die ene botte verpleegster.

Ze had haar gevraagd of het mogelijk was om even naar haar TV te kijken om er de ondertiteling op te zetten.

Bot en stuurs klonk het antwoord: ‘Neen. Ik ken niks van TV’. En weg was ze.

Alle anderen zouden gezegd hebben: kom ik zal eens kijken, of anderen zouden zeggen, ik ben daar geen kei in maar ik zal het mijn collega vragen. Gelijk wat, maar niet zomaar iemand laten zitten zonder een deftige oplossing aan te bieden.

Bij het voorbij wandelen hoorde ik toevallig twee oudere dames die in de gang zaten ook klagen tegen mekaar over die ene. Ik wilde niet de luistervink spelen en heb dus niet de clou van het verhaal kunnen opvangen, maar het is wel duidelijk dat zij hier het onderwerp van gesprek is.

Het dametje met Mongolisme ben ik heel regelmatig tegengekomen en dan hebben we altijd wel iets van conversatie of wat ervoor doorgaat. Ze zat er al een paar keer met enkel een operatiekleedje aan en daarover een oranje t-shirt met korte mouwen te rillen van boven tot onder. Ik was er wat van ontdaan en vroeg haar waarom ze haar jas niet aantrok, of minstens een kamerjas.

‘De verpleegster éé meine jas afgepakt’

‘En waarom heeft ze dat gedaan?’

‘Da weet ek nie.’

Ik veronderstel dat dit een poging zal geweest zijn van de verpleegster van die afdeling om haar binnen te houden, maar het was duidelijk geen succes. Ze ging nog liever in de kou zitten dan haar sigaretje te laten. Dat is ook geen werk, want het kind heeft het serieus aan haar longen.

Op een keer vroeg ze mijn naam. Die heb ik haar ook gezegd. En ze heeft me ook meteen de hare gezegd. Neen, die kom je niet te weten. We moeten het hier een beetje proper houden. Al valt er niets respectloos te zeggen over dat dametje, enkel dat het wel een speciale is.

– ‘Mei zeuster is celibaat in’t kluuster…’ Dat zegt ze zo maar ineens uit het niets. Of

– ‘Mijne noenkel is …..’

Ik ga hier niet te veel in detail gaan, want wie weet is er iemand tussen de lezers die linken legt, en dat vind ik niet zo plezant.

Op een keer zie ik haar weer in haar t-shirt zitten, maar deze keer zit ze binnen in de hal. Ze roept van ver mijn naam. Het is druk in de hal en alle mensen kijken me aan.

‘Kom ne kier bei mei!’

‘Seffens, ik ga eerst een sigaret roken.’

Ze protesteert niet.

Ik moet vervolgens maar een stap binnen zetten of het scenario herhaalt zich. Ze roept weer luid mijn naam en ik ga naar haar toe.

‘Ik em van die bubbelkes om mei veremelte. Zoukik HIV emme?

Oprecht, ik denk niet dat zij bij de risicopatiënten hoort, al weet een mens maar nooit. Maar ik kies er toch voor om haar gerust te stellen.

‘Maar neen, gij hebt zeker geen HIV. En als ge toch niet helemaal zeker zijt, vraag het dan eens aan de verpleegster op uw afdeling.’

Ze knikt en laat haar hoofd weer op haar borst zakken, haar gewone ontspannen houding. Ik hoor ze vandaag niet hoesten.

Een van de vorige ontmoetingen zat ze – zoals meestal – weer haar ritmisch geforceerde hoest te voorschijn te toveren. Er stonden wat mensen in het rokerstraliewerk. Een dame stoorde zich er duidelijk aan.

‘Zoude da niet stoppen?’ zei ze boos tot mijn vriendinneke. Maar die reageerde niet en zette haar uuh-uuh duchtig verder.

Blijkbaar ging die dame meer en meer in de stress, en ze herhaalde nog eens dat ze er moest mee stoppen. Maar alweer geen effect.

Ik kon er niet aan doen, maar ik moest er mij weer mee moeien. Ja, ik weet het, ik moet er meer op letten, maar dat is gelijk een automatisme dat eruit komt zonder dat ik daar zeggenschap over heb. Ik zeg:

‘Laat ze maar doen, want ze vindt dat plezant’.

Waarom de dame zich opnieuw tot mijn vriendinneke richt en zegt:

‘Gij kunt da messchien plezant vinde, moar wij vinde dat iel ambetant!’

Och ja. Vanaf daar is het me gelukt om mijn tong in te slikken. Wat baten kaars en bril als de uil niet zien ’n wil.

(wordt vervolgd….)

 

HET ZIEKENHUIS: Herstelling onder garantie – Deel 6

 

Olè…olè-olè-olè-olèèèèèè!!! Ontstekingswaarden weer gezakt. Ik moet weliswaar minimum tot na het weekend hier blijven, maar ik vind het allang goed dat het de goede richting uit gaat. Met een nog langer verblijf kunnen ze mij niet straffen. Het was erger toen ik op internaat in Tildonk zat op mijn 12 jaar, dan hier. ’t Is hier goed.

En ’t mag gezegd dat het ook wel eens plezant is om geen moer uit te voeren zo ganse dagen. En toch verveel ik me geen seconde. Boekje lezen, beetje schrijven, babbeltje slaan, beetje rusten, beetje eten,… En om dan helemaal het schaamrood op de wangen te krijgen komen ze ook nog eens vragen of alles goed gaat en of je nog iets nodig hebt.

Ik heb intussen al mijn sociale engagementen op pauze gezet. Heb even tijd nodig om mijn hele carrosserie weer in orde te laten zetten vooraleer ik me weer volop in de activiteiten kan smijten.

Ik postte op mijn Facebook: ‘Ik zit in de fleur van mijn slijtage’, wat dus een waarheid als een koe is. Want er is uiteraard flinke slijtage, dat kunnen we niet ontkennen. Maar het is ook een beetje fleur want uiteindelijk is het leven wel mooi als je al een stuk van de weg hebt afgelegd en je leven in balans is geraakt.

’t Was grappig dat er een man repliceerde op die post met ‘Ik vraag me af wie er met dergelijke onzin kan lachen’. Ik heb geantwoord dat het leven een stuk gemakkelijk is als je kan relativeren en wat humor inlassen. Ik kreeg van de slag meteen een heleboel ‘likes’. Heel leuk om te zien. Dank je wel, lieve vrienden en vriendinnen.

Ik heb gemerkt dat hij zijn opmerking er intussen heeft afgehaald. Ik hoop dat het gewoon eerlijke schaamte is geweest, of misschien nog beter: inzicht dat hij toch een beetje te veel zuurpruim is om vrolijk door het leven te kunnen gaan.

Mijn buurvrouw en ik hebben hier al ons verhaal gedaan tegen een paar mensen van de verpleging over die ene verpleegster die het niet nauw neemt met de patiënten. En wat horen wij: men weet met naam en toenaam over wie het gaat, het probleem is al een aantal jaren gekend. Maar dan komt de grote verrassing: er kan niets aan gedaan worden zolang er geen echte professionele fouten worden gemaakt. Men kan geen medewerkers sanctioneren omdat ze onvriendelijk – of in dit geval kortom bot – zijn. Dat is blijkbaar geen criterium. Tot hiertoe alle lof voor dit ziekenhuis, en deze afdeling in het bijzonder, maar waar het over dit criterium gaat: Shame On You, Sint-Lucas!!

En ik heb als afsluiter nog een paar lift-verhalen.

Het is hier sinds mijn laatste bezoek nog altijd niet veranderd: er liften hier nog altijd geesten mee.

Ik stap met een man in de lift op de vierde verdieping. We willen allebei naar het gelijkvloers. Toch stopt de lift op de derde verdieping en niemand staat te wachten om in te stappen. De man zegt:

– ‘allez, hoe komt dat nu dat die hier stopt?’

– ‘Dat zijn de onzichtbare geesten die mee willen. Dat is hier de gewoonte.’ zeg ik.

De deur sluit en we liften verder. Maar op de tweede verdieping hebben we weer prijs. De lift stopt. Deze keer stapt er wel een dame in, maar wat blijkt: ze duwt een rolstoel verder waar niemand inzit. Deze was te schoon om te laten liggen, dus ik zeg tegen mijn mee-lifter:

– ‘Ziet ge wel, er zijn ook geesten die niet meer zo goed te been zijn, en die moeten dan in zo’n karreke zitten’.

 

En dan was er die keer dat ik op het gelijkvloers stond en naar boven wilde. Ik zie dat de meneer die voor me staat op het pijltje naar beneden heeft gedrukt. Ik duw de pijl naar boven in en vraag aan de man:

– ‘Moet u naar beneden, Meneer?’

– ‘Neen, naar boven.’

– ‘Dan denk ik dat het beter is om op het pijltje naar boven te drukken’, zeg ik. (Annie, wanneer gaat ge nu eindelijk eens leren om u niet te moeien?)

Weet ge wat die man mij zegt?

– ‘Maar, Madam, die lift staat nu boven. Die moet toch naar beneden komen, zeker? Ik kom hier al 12 jaar, dus ik zal wel weten hoe het moet, hé?’

Ik heb wijselijk geknikt en in bij mezelf gedacht: ‘Gvd, Annie, laat de mensen doen. Zolang ge er zelf geen last van hebt, hou dan uwen bek’.

Ik zal mijn best doen.

(wordt vervolgd….)

 

Het Ziekenhuis: herstelling onder garantie – Deel 5

 

Ik mag hier een keer goed nieuws komen melden. De nieuwe antibiotica blijkt aan te slaan. Gelukkig, want dit is de hoogste in rang die men op de afdeling mag toedienen. Het spul bestaat alleen in intraveneuse vorm zodat ik hier nog een tijdje zal vastgebonden blijven aan mijn slangetjes. Het maakt me in dit stadium geen moer uit. Van mij mogen ze me hier een maand houden als ik maar van die ontstekingen af geraak. Ik heb hier toch al lang mijn tent opgezet. En ik weet ook intussen dat je hier een aardappelmesje moet mee hebben om fruit te schillen, dat het belsysteem al eens kan uitvallen, hoe ik de lift weer kan doen praten wanneer hij niet wil bewegen, hoe ik de TV kan herstellen wanneer die tilt slaat, ik weet wat de geplogenheden zijn, de uurplanning, de toffe en de minder toffe mensen.

Na mijn ontslag gaat de timer in voor 6 weken omdat het zaakje ‘moet afkoelen’. En dan onder het mes. Stukje stoute Annie eruit. Ik hoop dat ik er een beter mens zal van worden.

En wel heel erg vingers kruisen dat de ontsteking niet weer opsteekt gedurende die 6 weken afkoelingsrust, want dan wordt het ingewikkelder en lastiger. Ons Annie zal het dus hééééél rustig aan doen. ’t Is maar dat iedereen weet dat ik mogelijk neen zal zeggen als mij iets gevraagd wordt. En nog erger: het zou wel eens kunnen dat ik die goede gewoonte zal doorzetten erna.

Maar voorlopig ben ik onder dak en in goede handen. Mijn lijf past zich aan het ziekenhuisritme en de omstandigheden aan. Het was al zelfs zo ver dat ik tijdens dat ene nachtje thuis – toen ik wilde opstaan voor een plas – op zoek ging naar mijn stang met mijn chemische fabriek eraan en ze uiteraard niet vond. Jaja, ik weet het, het kan ook beginnende dementie zijn. Soit.

En mijn blog heeft hier toch al zeker één zichtbare vrucht afgeworpen: de ‘pousse ici’ is verdwenen en er hangt een mooie propere indicator boven het systeem: ‘deur openen’ met een pijltje naar onder. Perfect!

En ik leer hier zelfs meerdere dingen bij.

Zo zijn er de stagiaires die opgeleid worden en ik vrees dat ze mij graag uitkiezen als oefenmateriaal. Maar ’t is hun met plezier gegund. Op mij mogen ze hun onkunde botvieren, maar als het zeer doet gaan ze het geweten hebben, en als ze beginnen te prutsen moeten ze er kort spel mee maken. Maar verder ben ik een en al gewilligheid en haal ik mijn portie humor uit de kast om die jonge meiden gerust te stellen. En zo leer ik natuurlijk ook nog iets bij. Ik kan met gemak een baxter vervangen (al heb ik dat ooit 40 jaar geleden ook geleerd), en ik zet dat ding zelf dicht als er eentje is leeggelopen. De andere moet altijd blijven lopen, dag en nacht. Vind ik niet erg. ’t Is alleen wat vechten met die plastieken draden in bed, en al dat vocht dat ze in mijn lijf pompen moet er ook ergens uit, nietwaar?

Er was een stagiaire die moest tonen aan haar begeleidster dat ze in staat was om de ademhaling te tellen van mijn buurvrouw met longproblemen. Blijkbaar bestaan daar nog geen machientjes voor. Het is dus kwestie van op je horloge te kijken en te tellen hoe vaak iemand ademt.

Zegt die begeleidster: ‘maar het is natuurlijk wel een probleem wanneer een knap ogend studentje een man moet onderzoeken en zich over hem buigt om te tellen, want je kan er donder op zeggen dat die dan naar adem snakt, en dan is je telling om zeep. De kunst is om bij de mannen liefst iemand anders (lees: een man of een lelijke meid) de klus te laten klaren.

Maar ik krijg hier ook uitbreiding van mijn talenopleiding. Bij nader inzicht vond ik het wel heel interessant dat we indertijd Nederlands, Frans, Engels en Duits met bakken te zwelgen kregen, zowel in grammatica, dictee, historiek van de landen, literatuur, maar ook al die talen in handelscorrespondentie, steno en dactylo. Als talen zouden zichtbaar zijn, dan zou je mezelf en al mijn klasgenoten in een grote aura van kleuren zien rondgelopen hebben. Wij àdemden talen.

Maar dus bij nader inzicht had het Turks in deze tijden ook wel van pas gekomen. Ik heb intussen al wat straat-Turks mogen leren van die mensen, en dat is best wel leuk.

Want zeg nu zelf, het is toch vooral het taalverschil dat de basis vormt van de kloof tussen ons en de mensen die van elders komen (en allez ja, ook het gedrag van sommigen, ik geef toe). Beide partijen mogen nog zo vriendelijk en zo eerlijk en oprecht zijn, maar als je de taal niet spreekt kan je geen contact leggen, en als je geen contact kan leggen kan je ook weinig te weten komen van de geplogenheden, en dat maakt de integratie dan weer moeilijker.

Ik ben dus begonnen met het goede voorbeeld te geven. Volgende keer dat we elkaar ontmoeten zal je het in het Turks moeten doen. Grapje. Ik ken maar een paar woordjes. En ik moet eerst mijn Spaans onder de knie krijgen.

Ik heb ook geleerd dat sociale media onbewust beslag op je legt, en dat het een kwestie is van een gezond evenwicht te houden: je er niet laten door besturen, maar je moet het ook niet afzweren. Ik heb in elk geval mijn instellingen zodanig aangepast dat ik niet telkens een mail krijg wanneer iemand iets gepost heeft, en ik heb ook de geluidjes uit mijn gsm gehaald. Wat een rust en vrede!

Een mens moet waarlijk in een ziekenhuis belanden om tot dat inzicht te komen. Of misschien was dat inzicht er wel, maar drong het toch onvoldoende door om tot actie over te gaan. Is intussen gebeurd. Bank vooruit, Annie. Ik raad allen aan om mijn voorbeeld te volgen. Het doet deugd.

En ja, misschien moeten we wel in een ziekenhuis belanden om eens te bezinnen, om stil te staan en scherp te stellen. Zo zit ik al een tijdje mijn hersens te pijnigen waarom ik heb wat ik heb.

Immers, men zegt dat je de ziekte krijgt die je verdient. Amai, ik vind dat wel een straffe, maar je weet dat ik voor alles open sta. En als je leest hoe Freud daarover dacht, dan  is het niet slecht om er toch even blijven bij stil te staan. Blijkbaar geeft je ziekte de dingen die je onderbewuste geest verlangt. Want die onderbewuste geest die kijkt niet naar de manier waarop, niet naar het middel, enkel maar naar het doel: datgene wat het verlangt. Het zal je onderbewuste worst wezen dat je dat verlangen kan voldoen door een rotziekte.

Kijk, of het bovenstaande nu waarheid is of niet, ik vind het toch altijd de moeite om eens op onderzoek te gaan en me in dit geval af te vragen welke voordelen mijn ziekte mij opleveren.

En neen, ik ga jullie mijn diepste psyche niet uiteenzetten. Die is bovendien alles behalve interessant, of minstens gênant. Maar ik kan je wel verklappen dat ik vanaf nu mijn prioriteiten anders zal leggen, voor zover ik dat al niet deed in de voorbije dagen. Maar eigenlijk was ik daar al achter van voor mijn opname. Ik snap niet goed waarom mijn onderbewuste me dan toch nog daarvoor in het ziekenhuis moest sjotten. Ik zal nog wat verder moeten spitten, denk ik.

Om af te sluiten: ik zei al dat het soms risico’s inhoudt om te bloggen. Hier volgt er nog eentje.

De dame die zo lief is ’s ochtends mijn boterhammekes te roosteren zag me bezig met schrijven.

– ‘Aan ’t bloggen, Annie?’

– ‘Ja hoor’

– ‘Zie maar dat het positief is he, of ge zult er over vliegen met uw geroosterde boterhammekes.’

’t Was uiteraard om te grappen, en kijk, dat fleurt het ziekenhuisleven hier op als de verzorgenden je met humor benaderen. Leuke boel hier. Maar tussen ons gezegd en gezwegen: toch liever gezond thuis!

(wordt vervolgd…)

 

HET ZIEKENHUIS – herstelling onder garantie – Deel 4

Je kent dat liedje van Johan Verminnen: ‘ik voel me goed, ik voel me goe-oed…’

Wel ja, dat zat ik vanmorgen tot mijn eigen verbazing te neuriën. Ook al zou de dokter me straks komen vertellen dat de antibiotica niet aanslaat, ik geloof er geen moer van, want ik voel het verschil.

Vorige week hadden we het met een groepje vrienden nog over de definitie van geluk. De beste definitie die voorhanden is luidt: ‘geluk is de afwezigheid van ongeluk’. Bij deze kan ik dit zonder omstuit bevestigen. De afwezigheid van pijn en ziek zijn is voor mij op dit moment het summum van geluk. Laten we dit met zijn allen goed in onze hersenpan drukken voor de kleine baaldagen.

Vorige week vrijdag mocht ik dus naar huis. Mijn weekje ziekenhuis zat erop. Herman zou pas ’s avonds thuis komen van skireis, maar ons Annie kan haar plan trekken. Gewoon taxi genomen. Is maar 6 km tot thuis, dus kost geen fortuin.

Je weet hoe dat gaat als je na zo een weekje thuis komt, dan heb je meteen vanalles te doen. Was insteken en uithalen, droogkas opzetten, vaatwas leegmaken, sanitair wat opfrissen, de rondhangende rotzooi wat opruimen, snel naar de apotheker om de voorgeschreven antibiotica te halen….

En na een helse nacht heb ik maar weer eens de huisdokter gebeld. Bloedafname en analyse, en ja hoor, ga maar weer binnen. Het zit niet goed.

De was is nog niet gestreken, maar die moet dan maar zo in de valies. BALEN!!!

Maar deze keer kon ik nog op eigen pootjes staan om binnen te gaan. Dat was al iets.

Op de spoedafdeling voelde ik al meteen dat het infuus niet goed zat. De boel begon daar meer en meer pijn te doen. Maar een mens wil anderen niet tot last zijn, dus hield ik mijn mond. Eenmaal terug op mijn vertrouwde afdeling kon ik het toch niet meer houden en vroeg om het infuus te verplaatsen. Nu kan ik me best wel voorstellen dat ze voor zo een klus niet staan te springen, en ik heb wel een en ander uit de kast moeten halen om het toch gedaan te krijgen.

De verpleging op de afdeling waarover ik zoveel lof heb mogen uiten bleek toch ook hier en daar wat barstjes te hebben.

– ‘Dat kan niet verkeerd zitten, want het loopt’, zei een voor mij tot dan toe onbekende verpleegster.

Ja, dat kan wel zijn dat het loopt, maar het loopt blijkbaar toch niet allemaal waar het moet lopen, want mijn hand begint aardig te zwellen. Uiteindelijk kwamen twee verpleegsters dan toch de klus klaren.

Eerste prik: Auw verdorie, dat deed pijn. Knal, ader gesprongen. Dan maar tweede poging. Auw, weer foute boel. De andere verpleegster beslist om het ook eens te proberen aan de rechter kant. Knal, weer ader gesprongen. Het bloed sijpelt eruit. Komt er een derde verpleegster binnen die zelfzekerder is en de zaak in handen neemt. Maar neen hoor, weer mis.

Zeg eens, ik voelde me precies een stuk papier dat moest geklasseerd worden en waar je de gaatjes niet goed inkrijgt. Helemaal geperforeerd. Als ik een glas water zou gedronken hebben, dan zou het er langs de gaatjes zijn uitgelopen gelijk kleine fonteintjes.

Maar ik moet toegeven dat ik echt lek sloeg. Het potje was vol. Eerst de teleurstelling om weer binnen te moeten, de pijn, de angst voor een gecompliceerde operatie, en dan al de geprik in mijn lijf. Nu ben ik doorgaans niet zo’n huilebalk, maar deze keer kon ik het janken efkes niet tegenhouden.

Uiteindelijk hebben ze de spoed gebeld en is er een spoedverpleegster de zaak komen klaren. Prikje, en de naald gleed erin als een warm mes in boter. Fantastisch. Ik had het kind bijna een kus gegeven van contentement. Vijfde keer, goede keer.

Ja, verpleegsters, je hebt er van soorten.

Mijn buurvrouw – een hele lieve deze keer; ik vertel je straks nog over de vorige – wordt thuis in de home elke dag gewassen. Dus lijkt het mij normaal dat ze dat in het ziekenhuis ook doen. En dat gebeurt heel netjes, behalve door één verpleegster. Het menske was er het hart van in toen ze me vertelde dat ze als antwoord had gekregen van die ene verpleegster waar ik hier zonet over vertelde:

– ‘Niet kunnen, dat bestaat niet’.

Blijkbaar moet ze dan toch één keer een poging hebben gedaan om zich aan de klus te zetten, en halverwege de wasbeurt liet ze mijn buurvrouw gewoon zitten in de badkamer. Die heeft haar moeten bellen en toen ze tevoorschijn kwam zei ze:

– ‘Hewel, wat is er?’

Ik vind het erg voor mijn buurvrouwtje, maar ergens was ik ook wel een beetje blij om haar verhaal te horen, want ik dacht al dat het aan mij lag dat het mens zo mottig deed.

Ik maakte haar erop attent dat de ader waar fout gestoken was begon te ontsteken.

– ‘Dat kan niet ontstoken zijn’ kreeg ik als antwoord. ’t Is toch wel straf dat er verpleegsters rondlopen die beter kunnen voelen dan datgene wat jij voelt. Het deed gvd zéér!

Ik liet het voor wat het was en legde mijn probleem voor aan een tweede, jonge verpleegster die altijd heel vriendelijk en behulpzaam is. Zij beaamde wel mijn ongemak, maar zei dat het vanzelf wel zou overgaan. Ik ben een leek op dat vlak, dus ik neem het voor waarheid. Volgens mij wist ze zelf niet beter, want ik ben er zeker van dat ze zou geholpen hebben.

Maar tegen de avond begint die zooi daar hoger en hoger te ontsteken tot in mijn elleboog. Ik vertel het de nachtverpleegster, ook een hele lieve. Die zegt prompt:

– ‘O ja, dat is ontstoken en dat wordt altijd erger als je daar niets aan doet. Ik ga zalf halen.’

En tegen de ochtend was de pijn bijna helemaal weg. Zo simpel kan het leven zijn.

Dan schiet mij dat cabaret-liedje te binnen: ‘we zijn er om mekaar, om mekaar, te helpen nietwaar…..’

Het was diezelfde norse die naar me beet:

– ‘ge kunt maar zorgen dat ge genoeg beweegt hé, want ik heb gezien dat ge uw spuit hebt geweigerd. Het is op UW verantwoordelijkheid, he!’.

Ja zeg! Is het de bedoeling dat ik me een stout kindje voel?

En nog eentje om het af te leren: Alle verpleegster nemen steeds bloeddruk aan de arm waar je geen infuus hebt omdat het behoorlijk pijn doet als daar druk komt op te zitten. Die ene verpleegster veegde daar vierkant haar voeten aan. Toen ik ze zag afkomen vroeg ik haar of het niet aan de andere kant moest, waarop ze zei dat het allemaal gelijk was en gewoon verder deed. En het doet inderdaad verdorie geen deugd als ze die band oppompen. En alsof de duivel het erom deed, het duurde ook veel langer dan normaal.

Het doet me enorm denken aan het onderzoek dat mijn collega’s een flink aantal jaren terug gedaan hebben bij Albert Heijn in opdracht van hun directie.  Daaruit bleek dat de medewerkers er heel graag werkten. Alleen vonden ze de klanten er het lastigste aan.

Misschien is het met sommige verpleging ook zo: dat ze graag in het ziekenhuis werken, maar dat de patiënten er te veel aan zijn.

Tja, ik heb heel wat lof gezwaaid over dit ziekenhuis en de afdeling, en dat was ook terecht, maar nu en dan laten ze – zoals overal – wel eens steken vallen of lopen de dingen wat anders dan gehoopt. Maar ik moet eerlijkheidshalve zeggen dat ik hier intussen toch al weer door de meesten in de watten ben gelegd. Babbeltje slaan, met spoed zalfje besteld, heb je nog iets nodig? ga maar eerst eentje roken, ik kom straks wel langs, eet je wel goed? wil je iets anders om te eten?……

Ik had het de vorige keer over mijn buurvrouw en over het feit dat ik mijn oordeel niet te snel mocht maken. Ja man, ik was misschien toch nog zo mis niet die eerste keer.

De eerste dag dat die dame werd opgenomen was het allemaal nog te doen. Haar man en één van haar kinderen kwamen op bezoek. Niets abnormaals. Maar vanaf de volgende dag was het daar volle bak. ‘En moede gulle e kafeeken hemme? ‘k zal er goan oale!’ Een café zou er jaloers op geweest zijn met zoveel klanten. En dat gedurende de volle periode van de bezoekuren, zijnde van 14u tot 20u. En dan maar tetteren over Familie, over Thuis, over de hond, over de auto, over nonsens die je niet wil weten.

Op een avond vraagt buurvrouw me of ik geen last heb van haar bezoek. Ik antwoord haar beleefd en naar waarheid:

– ‘Ik werd er op het einde wel wat moe van, ja.’

Een beetje later zei ze dat ze haar man had gebeld om het hem te melden en dat ze er zouden op letten. Tof. Maar het was ijdele hoop. De volgende dag kwam er zelfs nog meer volk. Er zat altijd een minimum van 5 personen met een gemiddelde van 7 en een piek van 12.

Ja zeg, je bent dan al maar een wrak en doodmoe, dan lig je graag in een ziekenhuis en niet in een café, toch?

Zelfs een verpleegster die eens binnenkwam zei:

– ‘maar allez, madammeke, wat een lucht hier binnen met al dat volk. En gij hebt het aan uw longen? Dan moet ge zorgen voor zuurstof!’ waarop ze prompt de venster open gooide. Maar dat heeft niet lang geduurd, want ze vonden het snel te koud.

Ik passeerde mijn dagen meestal door op de bank in de gang, of beneden. Maar op een bepaald moment was ik zodanig moe dat ik dan toch maar in ‘het café’ op mijn bed ging liggen ondanks de vieze lucht en het lawaai. Ik lag er met mijn ogen dicht, maar van slapen kwam niet veel in huis.

Toch moet de buurvrouw gedacht hebben dat ik sliep want ik hoorde haar zeggen tegen haar bezoek:

– ‘Ze vindt zij mijn bezuuk lastig. Moar asse d’er nie tegen kan, dan moe ze moar een koamer apart vroagen, hé.’

Ik heb niet de moeite genomen om het er nog over te hebben, maar van mij heeft ze niet veel klank meer gekregen. Ik hou van mensen, maar ik kan niet tegen mensen met twee gezichten. Dan keer ik me zodanig dat ik geen van beide gezichten nog moet zien.

Ik lig nu op de kamer naast die van vorige week en ik heb gelukkig een hele lieve buurvrouw. Ze kwam zich meteen voorstellen toen ik aankwam en ze bood meteen aan dat ik haar hulp mocht inroepen als het nodig was.

En bij de vorige kreeg ik als kers op de taart na al het bezoek ook nog eens haar TV-programma’s kado. Van mij mogen mensen kijken naar wat ze willen, maar Familie, Blind Getrouwd en Top Chefs zijn aan mij niet besteed.

Nu staat die lichtbak minder aan en als hij aan staat dan is er het nieuws en al eens een programma over actualiteit. En een goed filmke zal ik ook niet versmaden.

Soort zoekt soort.

En nu is het genoeg met gezaag en tijd om het over iets anders te hebben.

Ik ging vanmorgen een sigaret roken, fris gewassen, met een gewassen-maar-niet-gestreken pyjama. Er zat maar één persoon, een dametje met mongolisme, vastgeketend aan een infuus dat veel ingewikkelder was dan het mijne. Ze rookte een gerolde sigaret, en ze stopte niet met hoesten. Ik merkte dat ze het erom deed, dat ze de hoest zelf opriep. Uuh-uuh…..uuh-uuh…..uuh-uuh…. altijd in hetzelfde ritme. Ik kijk haar aan zonder iets te zeggen.

– ‘Ik heb het aan mijn longen!’ zegt ze.

– ‘Ja, dat hoor ik. Is het dan wel slim om zo te roken?’

Ze hoort het niet, of wel, maar ze antwoordt in elk geval niet.

Na het aanhoudende artificiële gehoest kijkt ze me aan, en zegt:

‘Ik vind da plezant’

‘Ah ja? Ik denk dat dat niet zo goed is voor je longen als je dat zo uitlokt.’

waarop ik een luid en kordaat antwoord kreeg:

‘Ik doe mijn goesting!!’

Tja. Natuurlijk kan ze haar goesting doen. Ik moei er me niet mee. Ik heb genoeg aan mijn oren met mijn eigen stomme buik zonder mezelf op te dringen als goede fee voor de mongole (of hoe zeg je dat?) longpatiënten.

Hoewel ze mij hier in dat rookkot al ‘moeder Theresa’ hebben gedoopt. Dat kwam zo:

Toen ik eraan kwam waren er drie mannen van vreemde origine die elkaar kenden. Eén ervan stond recht en sprak een jong en tenger dametje aan die aan het roken was. Hij maakte een opmerking over de kamerjas die ze droeg omdat die een kap had in de vorm van een konijntje. Hoe het gesprek er uiteindelijk opgekomen is weet ik niet meer, maar op een bepaald moment deed ze haar kamerjas wat open om te tonen dat ze zwanger was. 8,5 maanden. Ze kreeg daar een sermoen van die man, dat het niet verantwoord was, en dat ze aan haar kindje moest denken. Ze pruttelde tegen en zei dat ze maar vier sigaretten per dag rookte.

En dat bleef daar maar doorgaan, dat sermoen en dat verwijt tot het kind tranen in de ogen kreeg. Ik kon het niet meer aanhoren en ben er tussen gekomen. Ik zei tegen die man dat hij haar stress bezorgde en dat hij ermee moest ophouden. Want van stress ga je als roker nog meer roken. Dat lachte hij weg en liet zich niet stoppen.

Maar die kende ons Annie nog niet.

Ja hoor, ik weet dat het niet goed is om te roken als je zwanger bent, maar uiteindelijk heeft onderzoek uitgewezen dat er enkel risico is op een prematuur, en dat het roken op zich niet schaadt aan de baby. En dat meiske zei dat de dokter gezegd had dat alles OK was met haar kindje en dat het al zwaar genoeg was.

Dus begin ik de tegenaanval door te zeggen dat ik ook drie gezonde kinderen op de wereld heb gezet, met gewicht van 3,300  kg tot 3,850 kg. Zonder te stoppen met roken (moet ik me nu doodschamen? Ben ik nu slecht? Ben ik minderwaardig? Vies?).En dat ze zich helemaal geen zorgen moest maken. Liever relax en een paar sigaretjes dan gestresst zonder.

En voilà, vanaf daar werd ik moeder Theresa. Ik vind het niet erg.

(wordt vervolgd….)

HET ZIEKENHUIS – herstelling onder garantie – deel 3

HET ZIEKENHUIS – herstelling onder garantie – deel 3

Je moet het niet voortvertellen, maar volgens mij zijn ze zich hier uit de naad aan het werken om een Michelin-ster te halen. Ik weet niet helemaal zeker of ze daar zullen in slagen, maar ze doen hun best.

Elke dag is er weer het overlopen van het menu, en je moet maar zeggen of het je zint, en anders stellen ze wel iets anders voor. Koffie smaakt niet? Zullen we dan een chocomelkske geven? En bij het afruimen wordt er netjes genoteerd wat je allemaal hebt doorgezwolgen. En pas op, het blijft niet bij de controle van het doorzwelgen, ze controleren ook nog eens of het er allemaal wel weer uit komt en op welke manier.

Nu moet ik zeggen dat mijn lijf intussen een oorlog is begonnen tegen alle medicatie, zodat ze hier al eens moeten nadenken hoe ze die troep er toch inkrijgen. Dus dan maar de zaak verdelen over een pilleke slikken en de rest in je aders, en vervolgens nog maar een pilleke bij om dat ander pilleke te laten passeren. Ik voel me intussen een wandelende chemische fabriek. Ik vrees dat ik binnenkort aan strenge veiligheidsvoorschriften zal moeten voldoen om nog op straat te mogen komen.

Enfin, door al die rommel in mijn lijf is mijn maag aan een protestmars begonnen en ik vrees zelfs dat ze nog in staking gaat als ik haar eisen niet inwillig. Ja, mijn maag heeft soms iets politieks.

Dus, dat betekent dat ik hier vragen krijg bij de controle van mijn inslag.

– ‘Was het niet lekker?’

– ‘Gewoon afkeer van eten.’

– ‘Zou je dan eens niet proberen met een geroosterd boterhammeke?’

– ‘Misschien is dat een idee voor morgenochtend, maar is dat weeral geen extra werk?’

– ‘Zal ik u nu al eentje roosteren? Je kan het eens proberen. Dat zal misschien wel beter smaken.’

Ja, zeg, op de duur kwam het kwijl al uit mijn mond, zo goed kon ze het aan de man brengen. Ik ben dus verkocht voor het geroosterde boterhammeke, en gesmaakt dat het heeft!

En als ik dan mijn appreciatie uit voor zoveel zorg en tegemoetkoming, weet je wat ik dan als antwoord krijg?

– ‘We zouden dikwijls nog meer willen doen, maar het is jammer dat we er niet altijd de tijd voor hebben.’

Er lopen hier echt schatten van mensen rond. En ik hoop dat ze op hun beurt op tijd en stond in de watten worden gelegd, want ze hebben het verdiend.

Maar als het gaat over taalkennis, dan gaan ze nog efkes moeten wachten op hun Michelin-ster. Je moet weten dat je hier niet zomaar binnen of buiten kan. Neeneen, ik lig niet op psychiatrie, al zou je bij het zien van sommige patiënten wel wat twijfel kunnen krijgen.

Je moet hier dus een code intikken om buiten te geraken, en als je binnen wil, dan moet je op een grote knop drukken om de dubbele deur open te maken. Bij het buiten gaan moet je wel wat behendigheid tonen, want het bakje waar je de code moet indrukken staat naast de deur, en als je gewonnen hebt, dan krijg je een groen lichtje en gaat de deur open. Soms krijg je een rood lichtje omdat je de cijfertjes niet snel genoeg na elkaar hebt ingetikt. Dan moet je even wachten als penalty en vervolgens herbeginnen.

Maar dat is nog niet zo ’n probleem. Het moeilijke ligt in het feit dat het bakje dus aan de rechter kant van de dubbele deur staat en dat die deur open draait naar de kant waar je staat. Dus moet je je dan haasten om van achter die deur te komen en erdoor te sprinten vooraleer ze weer dicht gaat. Als je zoals ik met zo’n staander door het leven gaat waar je je chemische grondstoffen mee vervoert, dan is dat niet vanzelfsprekend. Want je moet weten dat die wieltjes van dat ding ook niet altijd luisteren zoals het in onze tijd zou geweest zijn. Tegenwoordig moeten ze overal tegen wringen, zelfs de wieltjes.

Enfin, dit alles om iets duidelijk te maken over de taalkennis hier.

Aan de grote knop aan de buitenkant hangt een A-viertje met daarop:

“PUSH HERE

DUW HIER

POUSSE ICI”

Aiaiaaai. Eerst en vooral weet ik niet waarom er hier in Vlaanderen wordt voorrang gegeven aan de Engelse taal. Maar soit, daar kan ik mee leven. Ten tweede meen ik dat het correcter zou zijn om te schrijven ‘druk hier’ in de plaats van ‘duw hier’, maar daar wil ik geen polemiek over opzetten.

Alleen waar het gaat over die ‘pousse ici’, daar stel ik vast dat de taalkennis niet helemaal is wat ze zijn moet. In het Frans gebruiken we altijd de beleeftijdsvorm. Het moet dus zijn : ‘poussez ici’. We zouden ons als Vlaming ook niet echt gerespecteerd voelen moest er staan ‘ge mot hier ne keer stoempe’.

En – ik kan er niks aan doen – de klank dat die ‘pousse ici’ weergeeft doet me verdomd te veel denken aan de poesjes van Trump. ” Pussy? Si!”

Och Annie, ge moet zo de haarkliever niet uithangen!

Ondanks de vermaningen van Inge ga ik dus nog altijd tussendoor een poging doen om te roken. Toen ik daar vanmorgen zat was er een dame in het plat Gents haar verhaal aan het doen over haar opname. Ze was voorheen geopereerd geweest aan haar rug en daar hadden ze blijkbaar een ijzerwinkel in gestoken om die aaneen te houden. En dan vertelde ze:

– ” ‘k Woare op meine rugge gevall’n en ‘k voelden het geleik: mein veize zoate los. Nie die van meine kop zulle, die van meine rugge.’

Je ziet, lieve lezer, hoe gezonder je hier bent, hoe plezanter het wordt!

(wordt vervolgd…)

Het ziekenhuis: herstelling onder garantie – deel 2

Ik ben er nog altijd van overtuigd dat ik indertijd geen betere keuze kon maken dan studies Psychologie. Ik heb mijn job altijd met veel plezier gedaan. En wie had ooit gedacht dat ik mezelf nog eens onder handen zou moeten nemen?

Toen de spoedarts me vertelde dat hij me ten eerste nuchter zou houden (maar jong toch, ik kan geen eten riéken!), en ten tweede dat de chirurg dan de volgende ochtend zou kunnen beslissen wat er moest gedaan worden (wat zegt die nu? Ik wil helemaal geen chirurg!) dan begon zo stilaan het koude zweet langs mijn rug naar beneden te sijpelen.

Nu moet ge weten dat ze mij al bij vorige opnames verteld hadden dat een ingreep tijdens infectie betekent dat je voor 3 maanden een stoma krijgt. Maar allez zeg, neen, dat is voor mij echt het einde. Het doet me denken aan de hondenwandelaars die net de poep van hun hond hebben opgeraapt en hun wandeling verder zetten met dat zakje stank.

En tegen dat ik goed en wel op mijn kamer kwam, dan voelde ik hoe dat kippenvel kwam opzetten. O Godgeklaagd, ik herken die symptomen: op die manier komt een paniekaanval tot stand. Je wil dat echt niet weten hoe bangelijk dat is.

En dan denk ik: Annie, nu moet ge u maar eens inbeelden dat al die mensen die je ooit hebt begeleid naar je staan te kijken hoe jij het ervan afbrengt. Da’s ne  moeilijke, zulle! Maar het is me gelukt om het tij te keren. Ik fier. Daaraan zie je dat een mens begint kierewiet te worden. Eerst inbeelden dat er kijkers zijn, en vervolgens fier zijn. En dat allemaal in je dooie eentje. En midden in de nacht.

De volgende dag kreeg ik geen chirurg te zien en kreeg ik eten (dat ik weliswaar niet heb aangeraakt). Dat signaal stelde me gerust. Geen strontzak voor mij. Voorlopig niet, en over zes weken ook niet. Want dan gaan ze mij wel degelijk opensnijden en een stuk van mijn ingewanden wegnemen, maar ze naaien de twee uiteinden netjes aan mekaar. Ik zal speciaal vragen dat ze de kruiskessteek gebruiken, dat vind ik een mooie en die is ook stevig.

Ik vind het een rare gedachte. Wat gaan ze doen met dat stukske ‘mij’? Krijg ik dat mee in een potteke om op de schouw te zetten? (Maar neen, ik weet het, dat wordt heel secuur geregistreerd en onderzocht en na een heel parcours wordt dat uiteindelijk ergens mee in een kist gedumpt.) Stel je voor dat je zo stukje bij beetje steeds meer wegsnijdt uit een mens tot er bijna niets meer overblijft. Als je daar lang over nadenkt dan kom je in een filosofische mijmering terecht over ziel en hemel en zo.

Genoeg over dat soort onzin. Tijd voor andere onzin.

Je weet misschien nog dat mijn vader zei dat het een goed teken was wanneer een mens weer kan genieten van een saffie of – in zijn geval – van zijn pijp. Wel, ik doe mijn best om het elke dag eens uit te proberen, maar ik kan niet zeggen dat het echt smaakt. Neen, begin nu niet massaal te zeuren dat dit het uitgelezen moment is om te stoppen. Ik wéét het, en ik zeg het zelf al elke avond tegen mezelf, dus dat is voorlopig genoeg.

Bovendien ligt naast mij een dame van 74 die zich haar leven lang suf heeft gepaft en nu opgenomen is met ademhalingsproblemen. Het is alsof ze het er hierboven om doen en alle middelen inzetten om me met mijn neus erin te wrijven.

In elk geval rook ik dus weinig met als gevolg dat mijn geurzin zich begint te herstellen. Wat is me dat een tegenvaller, zeg! Niet alleen sigarettenrook of asbakken stinken, maar de hele wereld stinkt. De uitlaat van de taxi die staat te wachten aan de ingang, de walm die uit de cafetaria komt, de mensen in de lift, en dan spreek ik nog niet van de geur van het kleine kamertje. Ik denk dat ik me voortaan ga overspuiten met eau de toilette en me door het leven begeven in een wolk van mijn eigen geurenwereldje.

Of ik ga weer volle bak paffen van zodra ik op de been ben om mijn neus plat te leggen. (Neen, niet slagen hé!)

Maar jullie zitten natuurlijk niet op dat soort verhalen te wachten.

Laat me jullie vertellen over mijn domme kop en de domme kop van anderen.

De eerste dagen lag ik gelukkig alleen op de kamer, want als ik me ellendig voel dan moet ik liefst niemand in mijn buurt. Of toch: mijn halve trouwboek. Dat is alles. Onze verzekering dekt alleen tweepersoons, maar je weet dat ik dat sowieso zou verkiezen van zodra ik maar een klein beetje weer tot de mensheid behoor.

Na twee dagen krijg ik gezelschap. Een dame wordt binnengerold in een rolwagen, vergezeld van haar man. Ik schat hem meteen in als een heel zorgzame wanneer ik hem tegen de verpleegster hoor zeggen welke medicatie hij elke dag aan zijn vrouw geeft, terwijl ik haar toch niet helemaal dement of verlamd inschat. Wanneer hij vertrekt groet hij mij vriendelijk. En dan wordt het voor een tijdje stil in de kamer. Ik merk dat mijn nieuwe buurvrouw niet echt in pijn zit, dus na een tijdje begin ik me af te vragen of ik toch eens geen woordeke zou moeten placeren. Ik wacht en zit wat te rommelen op mijn GSM waarop ik zie dat mijn schoondochter fotootjes heeft geplaatst van de kindjes. Het was die dag de verjaardag van mijn oudste kleinkind. Ik zou die avond koken voor hen en een taart met vier kaarsjes voorzien. Het kadootje lag ingepakt klaar. Ik heb mijn zoon gevraagd om het kadootje op te halen en met begeleiding van een dikke zoen van oma te overhandigen. Voor het feestmaal en de taart moesten ze helaas zelf zorgen.

Dus… Ik vind dat een perfecte opener.

– ‘Heb jij kleinkinderen?’ vraag ik.

Ze drukt haar kin even naar voor ten teken dat ze me niet heeft verstaan. Ik herhaal mijn vraag, terwijl ik moet denken aan mijn vorige buurvrouw die zo doof was als een pot, en dacht: ‘toch niet weer!’

– ‘Of je kleinkinderen hebt?’

Ze knikt, maar ik krijg geen klank. En vervolgens gaat ze verder met haar bed te schikken. Ik geef het op en ik denk bij mezelf: ‘Dat wordt niks tussen ons’.

Maar intussen ben ik wijzer en vind ik mezelf een verdomde oen. Ik, die er zo prat op ga altijd vanuit een objectiviteit naar mensen te kijken, hen te aanvaarden met hun botte en scherpe kantjes, niet te oordelen op voorhand. Annie, gij kieken!

Het zal je zo meteen wel duidelijk worden waarom.

Eerst werd het nacht. Mijn buurvrouw slaapt het eerste, en ik niet lang erna. Midden in de nacht wordt ik wakker door stemmen. Ik hoor gebrabbel. En dan opnieuw gebrabbel. Ik open mijn ogen en zie buurvrouw in haar bed liggen, kijkend naar iemand aan het venster. Op het eerste zicht denk ik dat de buurvrouw brabbelt en dat een verpleegster haar tracht te helpen. Mis poes.

Ik open mijn ogen omdat de boel daar blijft brabbelen en dan zie ik dat er een oude man bij het venster staat. Hij heeft een looprek waar hij gebogen over staat en zijn stekkenbeentjes leiden naar een dikke pamper rond zijn billen. Hij brabbelt verder. Buurvrouw merkt dat ik intussen ook wakker ben en zegt: ‘Den dezen is hier op den dool’. We schateren het allebei uit en we bellen verpleging. Die komen met twee binnen gestormd met de melding dat ze al een tijdje naar hem op zoek waren. Volgens mij overkomen deze dingen me alleen maar omdat ik jullie zou kunnen animeren met dit soort verhalen.

En zo was het ijs gebroken tussen buurvrouw en mij. De volgende ochtend vertelde ze me dat één van haar drie kleinkinderen gestorven was aan botkanker. Zijzelf was genezen van darmkanker. Godjezusmina, zoals ik al zei, Annie stom kieken.

Ik heb weer geleerd om nog beter mijn best te doen te luisteren naar mensen en me nog minder snel een oordeel te vormen. Maar het is een vergif dat er insluipt zonder dat je er erg in hebt.

Dus, lieve lezer, laat ik afsluiten met deze wijze raad: ook al denk je dat het er vingerdik bovenop ligt, ook al ben je overtuigd van je eigen grote gelijk: probeer dieper te kijken en dieper te luisteren. Er is altijd een reden waarom mensen doen wat ze doen.

Wordt vervolgd….

 

HET ZIEKENHUIS: herstelling onder garantie – Deel 1

We zijn er weer. Zoals mijn lieve vriendin Chris zei: ‘misschien duwen ze jou van hierboven het ziekenhuis in om ons te entertainen met je blog’. Tja, dat brengt natuurlijk verplichtingen mee.

En die titel ‘onder garantie’, die heb ik ook gestolen. Van Johan. Toffe gast. Zo iemand die overal wel een humoristische noot weet bij te zetten. Hij vroeg me op FB of het niet zinvol was om eens navraag te doen in het ziekenhuis of ze geen garantie gaven op hun herstellingen. Ik vind dat een bijzonder fijne. En je kan er donder op zeggen dat ik hen dat hier nog eens zal vragen.

Ik moet hier eerst een dikke merci lanceren aan allen die mij zo’n lieve boodschappen hebben gezonden. Het gaf me courrage in die eerste slappe dagen. God, wat kunnen ze een mens toch neerslaan tot een hoopje pure ellende. Maar ik heb mijn hoofd terug boven water dank zij de goede zorg hier. Wat zijn we in België toch verwend met onze gezondheidszorg!

Nu ter zake. Ik heb hier heel dringend iets recht te zetten. Want weet je, bloggen kan heel riskant zijn.

Om te beginnen moest ik hier tot mijn verbazing vaststellen dat mijn naam hier niet ongekend is. Dat voelt wel wat bangelijk. Bij aanvang vond ik het prettig dat mensen mij hier op de dienst herkenden. Maar wanneer één van de verpleegsters zei dat ze mijn naam op de lijst had zien staan en meteen wist wie ik was, namelijk ‘de blogster’, dan zag je boven mijn hoofd zo een tekstballonneke verschijnen met daarin een groot vraagteken. Tot daar aan toe, dat was nog niet zo erg.

Er komt een dokter bij me. Hij herkent me, ik herken hem. Fijne mens, leuke babbel en kennis van zaken. Hij zegt dat hij meteen zal vragen aan de chirurg om even langs te komen. Ik hoor hem zeggen aan de telefoon: ‘Ik heb hier een patiënte die recidiveert. Haar naam? Annie Van Mulders….’ en dan worden er aan de andere kant dingen gezegd die ik niet kan horen, maar ik zie de dokter naar mij kijken en zijn wenkbrauwen hoog optrekken.

Kijk, als ze zoiets doen, dan voel ik me direct schuldig. Dan begint mijn harde schijf op hoog toerental te draaien op zoek naar mogelijke wandaden in mijn verleden. En ja hoor, ik vond ze: ik had geen nieuwe afspraak gemaakt met die chirurg de vorige keer.

Ik wacht niet tot hij klaar is met bellen en raas er meteen door: ‘die afspraak werd door het ziekenhuis zelf geannuleerd omdat de chirurg naar een congres moest….’

‘O, daar gaat het niet over. Het gaat over uw blog.’ Slik. Ik vind het heel plezant dat mijn blog gelezen wordt, maar ik moet toegeven dat het ook iets benauwends heeft. Want – ah ja – dan begint mijn harde schijf weer te draaien op zoek naar wat voor blunders ik daarin zou kunnen gemaakt hebben. En ja hoor, alweer prijs.

Wanneer hij klaar was met zijn gesprek zegt die dokter: ‘Blijkbaar zou je ook over mij geschreven hebben.’

Geen idee. Is dat zo? Zou kunnen. Ik weet het niet meer. Ik zou kunnen zeggen dat het beginnende dementie is, maar dat is het niet, want zelfs op de middelbare school kon ik me – echt waar – soms niet herinneren of ik mijn huiswerk al dan niet had gemaakt. Gelukkig was ik een ordelijke en zaten mijn huiswerken altijd in hetzelfde mapje. Maar daar ging het nu niet over.

Die dokter was nog niet de deur uit of ik zat al meteen op internet om naar mijn schrijfsels te zoeken. Nu heb ik nooit iemand met naam en toenaam genoemd (dank u wel, God, voor deze helderheid van geest die je mij soms geeft), maar ik ben dan wel zo stom om te vergeten dat er wel meer namen beginnen met een M, of met een P, of met een gelijk welke letter.

Dus…

De naam van de dokter die ik dus echt wel weet te appreciëren, die leuk is en geduldig al mijn vragen beantwoordt, en die net mijn kamer uit was begint met een M. Nu wil het toch niet lukken zeker dat er hier wel meer dokters hun naam met een M begint, en ik heb toevallig een M vermeld in mijn vorige blog als zijnde een wervelwind die weinig tijd had. Maar dat was dus een andere.

Ons moeder zou zeggen: ‘Ziet ge nu wel wat ge weeral hebt uitgestoken!’ Ons moeder die vond maar zelden goed wat ik deed, vooral als het iets te maken had met sociale contacten. Waarschijnlijk omdat ze daar zelf niet zo een kei in was terwijl ik pas echt in mijn sas was, zwemmend in het zwembad van die sociale contacten.

Nu heb ik de neiging om te schrijven dat alle dokters goede dokters zijn. Maar dat ga ik nu eens niet doen, zie. Ik ben er zeker van dat elke dokter hier terecht die naam draagt omdat hij of zij toch wel de kennis heeft vergaard en dus kundig is, maar ze hebben natuurlijk allemaal hun menselijke eigenschappen en hun persoonlijke eigenaardigheden. En zoals het buiten het ziekenhuis ook beter klikt met de ene dan met de andere, zo is dat hier niet anders. Dat weten jullie even goed als ik.

En het is wel waar dat de overgrote meerderheid hier toch wel heel tegemoetkomend is, zowel wat betreft dokters als verpleging.

Dus, nu dat dit is rechtgezet kan ik beginnen te vertellen over mijn avontuur. Hoewel het nu en dan wel een beetje op een ‘déjà vu’ begint te gelijken. En ik krijg ook geen uitleg meer bij opname over hoe de dingen hier werken of hoe de aanpak is. Dat is een veeg teken, nietwaar?

Laat ons beginnen bij het begin: de spoed. Herman heeft me op zaterdagavond binnengebracht rond 10.30u. ’t Was nodig. Voor mij mochten ze me in coma spuiten. O melodrama! Maar dat hebben ze niet gedaan en ik ben blij dat ik intussen weer tot de levenden behoor.

Om middernacht heb ik mijn eega naar huis gestuurd want alles was al gepakt en klaar gemaakt om op skireis te vertrekken met de kinderen. En neen, ik wilde niet dat hij voor mij zou thuisblijven. Ik was in goede handen en intussen al helemaal gedrogeerd, zelfs in die mate dat het mij weinig kon schelen dat er daar op de gang geroepen en getierd werd. Ik hoorde een man amok maken en luid roepen: ‘c’est urgent’, waarop een assertieve verpleegster repliceerde: ‘oui, pour vous, mais pas pour nous.’ Ik weet nog dat ik dacht: 1-0 voor de verpleegster!

Om 3.30u in de ochtend belandde ik eindelijk in mijn kamer. Van mijn kant alle begrip en alle appreciatie, hoor, maar ‘De Spoed’, daar zouden ze toch eens een andere naam moeten voor bedenken. De ‘we-haasten-ons-maar-kunnen-niet-toveren’, of ‘spoed-u-niet-want-ge-moet-hier-toch-wachten’ of ‘haast-en-spoed-is-zelden-goed’. Hoewel dat te veel anti-reclame zou zijn.

Maar vooraleer ik op mijn kamer kwam wilde mijn blaas dat ik een toilet opzocht. ’t Was een beetje een sukkelpasje waardoor een lieve dame die er een familielid bezocht me liet voorgaan. Met mijn suffe kop heb ik niet gekeken van achter welk gordijntje ik gekropen was bij het verlaten van mijn hokje, dus doolde ik daar maar wat rond van hot naar her, en kwam voorbij twee agenten – vraag me niet wat die daar stonden te doen, ze waren er alleszins niet voor mij – die me bezig zagen. ‘

– ‘Zijt ge uw kotteke kwijt, madam?’

– ‘Ja, ik weet niet meer welk van mij was.’

– ‘Kiest er u anders maar eentje uit en legt u op da bedde.’

De Politie, Uw Vriend. Toffe mannen.

 

Jongskes, voor nu is het efkes alles. Morgen krijg je meer blog.