HET ZIEKENHUIS – herstelling onder garantie – Deel 4

Je kent dat liedje van Johan Verminnen: ‘ik voel me goed, ik voel me goe-oed…’

Wel ja, dat zat ik vanmorgen tot mijn eigen verbazing te neuriën. Ook al zou de dokter me straks komen vertellen dat de antibiotica niet aanslaat, ik geloof er geen moer van, want ik voel het verschil.

Vorige week hadden we het met een groepje vrienden nog over de definitie van geluk. De beste definitie die voorhanden is luidt: ‘geluk is de afwezigheid van ongeluk’. Bij deze kan ik dit zonder omstuit bevestigen. De afwezigheid van pijn en ziek zijn is voor mij op dit moment het summum van geluk. Laten we dit met zijn allen goed in onze hersenpan drukken voor de kleine baaldagen.

Vorige week vrijdag mocht ik dus naar huis. Mijn weekje ziekenhuis zat erop. Herman zou pas ’s avonds thuis komen van skireis, maar ons Annie kan haar plan trekken. Gewoon taxi genomen. Is maar 6 km tot thuis, dus kost geen fortuin.

Je weet hoe dat gaat als je na zo een weekje thuis komt, dan heb je meteen vanalles te doen. Was insteken en uithalen, droogkas opzetten, vaatwas leegmaken, sanitair wat opfrissen, de rondhangende rotzooi wat opruimen, snel naar de apotheker om de voorgeschreven antibiotica te halen….

En na een helse nacht heb ik maar weer eens de huisdokter gebeld. Bloedafname en analyse, en ja hoor, ga maar weer binnen. Het zit niet goed.

De was is nog niet gestreken, maar die moet dan maar zo in de valies. BALEN!!!

Maar deze keer kon ik nog op eigen pootjes staan om binnen te gaan. Dat was al iets.

Op de spoedafdeling voelde ik al meteen dat het infuus niet goed zat. De boel begon daar meer en meer pijn te doen. Maar een mens wil anderen niet tot last zijn, dus hield ik mijn mond. Eenmaal terug op mijn vertrouwde afdeling kon ik het toch niet meer houden en vroeg om het infuus te verplaatsen. Nu kan ik me best wel voorstellen dat ze voor zo een klus niet staan te springen, en ik heb wel een en ander uit de kast moeten halen om het toch gedaan te krijgen.

De verpleging op de afdeling waarover ik zoveel lof heb mogen uiten bleek toch ook hier en daar wat barstjes te hebben.

– ‘Dat kan niet verkeerd zitten, want het loopt’, zei een voor mij tot dan toe onbekende verpleegster.

Ja, dat kan wel zijn dat het loopt, maar het loopt blijkbaar toch niet allemaal waar het moet lopen, want mijn hand begint aardig te zwellen. Uiteindelijk kwamen twee verpleegsters dan toch de klus klaren.

Eerste prik: Auw verdorie, dat deed pijn. Knal, ader gesprongen. Dan maar tweede poging. Auw, weer foute boel. De andere verpleegster beslist om het ook eens te proberen aan de rechter kant. Knal, weer ader gesprongen. Het bloed sijpelt eruit. Komt er een derde verpleegster binnen die zelfzekerder is en de zaak in handen neemt. Maar neen hoor, weer mis.

Zeg eens, ik voelde me precies een stuk papier dat moest geklasseerd worden en waar je de gaatjes niet goed inkrijgt. Helemaal geperforeerd. Als ik een glas water zou gedronken hebben, dan zou het er langs de gaatjes zijn uitgelopen gelijk kleine fonteintjes.

Maar ik moet toegeven dat ik echt lek sloeg. Het potje was vol. Eerst de teleurstelling om weer binnen te moeten, de pijn, de angst voor een gecompliceerde operatie, en dan al de geprik in mijn lijf. Nu ben ik doorgaans niet zo’n huilebalk, maar deze keer kon ik het janken efkes niet tegenhouden.

Uiteindelijk hebben ze de spoed gebeld en is er een spoedverpleegster de zaak komen klaren. Prikje, en de naald gleed erin als een warm mes in boter. Fantastisch. Ik had het kind bijna een kus gegeven van contentement. Vijfde keer, goede keer.

Ja, verpleegsters, je hebt er van soorten.

Mijn buurvrouw – een hele lieve deze keer; ik vertel je straks nog over de vorige – wordt thuis in de home elke dag gewassen. Dus lijkt het mij normaal dat ze dat in het ziekenhuis ook doen. En dat gebeurt heel netjes, behalve door één verpleegster. Het menske was er het hart van in toen ze me vertelde dat ze als antwoord had gekregen van die ene verpleegster waar ik hier zonet over vertelde:

– ‘Niet kunnen, dat bestaat niet’.

Blijkbaar moet ze dan toch één keer een poging hebben gedaan om zich aan de klus te zetten, en halverwege de wasbeurt liet ze mijn buurvrouw gewoon zitten in de badkamer. Die heeft haar moeten bellen en toen ze tevoorschijn kwam zei ze:

– ‘Hewel, wat is er?’

Ik vind het erg voor mijn buurvrouwtje, maar ergens was ik ook wel een beetje blij om haar verhaal te horen, want ik dacht al dat het aan mij lag dat het mens zo mottig deed.

Ik maakte haar erop attent dat de ader waar fout gestoken was begon te ontsteken.

– ‘Dat kan niet ontstoken zijn’ kreeg ik als antwoord. ’t Is toch wel straf dat er verpleegsters rondlopen die beter kunnen voelen dan datgene wat jij voelt. Het deed gvd zéér!

Ik liet het voor wat het was en legde mijn probleem voor aan een tweede, jonge verpleegster die altijd heel vriendelijk en behulpzaam is. Zij beaamde wel mijn ongemak, maar zei dat het vanzelf wel zou overgaan. Ik ben een leek op dat vlak, dus ik neem het voor waarheid. Volgens mij wist ze zelf niet beter, want ik ben er zeker van dat ze zou geholpen hebben.

Maar tegen de avond begint die zooi daar hoger en hoger te ontsteken tot in mijn elleboog. Ik vertel het de nachtverpleegster, ook een hele lieve. Die zegt prompt:

– ‘O ja, dat is ontstoken en dat wordt altijd erger als je daar niets aan doet. Ik ga zalf halen.’

En tegen de ochtend was de pijn bijna helemaal weg. Zo simpel kan het leven zijn.

Dan schiet mij dat cabaret-liedje te binnen: ‘we zijn er om mekaar, om mekaar, te helpen nietwaar…..’

Het was diezelfde norse die naar me beet:

– ‘ge kunt maar zorgen dat ge genoeg beweegt hé, want ik heb gezien dat ge uw spuit hebt geweigerd. Het is op UW verantwoordelijkheid, he!’.

Ja zeg! Is het de bedoeling dat ik me een stout kindje voel?

En nog eentje om het af te leren: Alle verpleegster nemen steeds bloeddruk aan de arm waar je geen infuus hebt omdat het behoorlijk pijn doet als daar druk komt op te zitten. Die ene verpleegster veegde daar vierkant haar voeten aan. Toen ik ze zag afkomen vroeg ik haar of het niet aan de andere kant moest, waarop ze zei dat het allemaal gelijk was en gewoon verder deed. En het doet inderdaad verdorie geen deugd als ze die band oppompen. En alsof de duivel het erom deed, het duurde ook veel langer dan normaal.

Het doet me enorm denken aan het onderzoek dat mijn collega’s een flink aantal jaren terug gedaan hebben bij Albert Heijn in opdracht van hun directie.  Daaruit bleek dat de medewerkers er heel graag werkten. Alleen vonden ze de klanten er het lastigste aan.

Misschien is het met sommige verpleging ook zo: dat ze graag in het ziekenhuis werken, maar dat de patiënten er te veel aan zijn.

Tja, ik heb heel wat lof gezwaaid over dit ziekenhuis en de afdeling, en dat was ook terecht, maar nu en dan laten ze – zoals overal – wel eens steken vallen of lopen de dingen wat anders dan gehoopt. Maar ik moet eerlijkheidshalve zeggen dat ik hier intussen toch al weer door de meesten in de watten ben gelegd. Babbeltje slaan, met spoed zalfje besteld, heb je nog iets nodig? ga maar eerst eentje roken, ik kom straks wel langs, eet je wel goed? wil je iets anders om te eten?……

Ik had het de vorige keer over mijn buurvrouw en over het feit dat ik mijn oordeel niet te snel mocht maken. Ja man, ik was misschien toch nog zo mis niet die eerste keer.

De eerste dag dat die dame werd opgenomen was het allemaal nog te doen. Haar man en één van haar kinderen kwamen op bezoek. Niets abnormaals. Maar vanaf de volgende dag was het daar volle bak. ‘En moede gulle e kafeeken hemme? ‘k zal er goan oale!’ Een café zou er jaloers op geweest zijn met zoveel klanten. En dat gedurende de volle periode van de bezoekuren, zijnde van 14u tot 20u. En dan maar tetteren over Familie, over Thuis, over de hond, over de auto, over nonsens die je niet wil weten.

Op een avond vraagt buurvrouw me of ik geen last heb van haar bezoek. Ik antwoord haar beleefd en naar waarheid:

– ‘Ik werd er op het einde wel wat moe van, ja.’

Een beetje later zei ze dat ze haar man had gebeld om het hem te melden en dat ze er zouden op letten. Tof. Maar het was ijdele hoop. De volgende dag kwam er zelfs nog meer volk. Er zat altijd een minimum van 5 personen met een gemiddelde van 7 en een piek van 12.

Ja zeg, je bent dan al maar een wrak en doodmoe, dan lig je graag in een ziekenhuis en niet in een café, toch?

Zelfs een verpleegster die eens binnenkwam zei:

– ‘maar allez, madammeke, wat een lucht hier binnen met al dat volk. En gij hebt het aan uw longen? Dan moet ge zorgen voor zuurstof!’ waarop ze prompt de venster open gooide. Maar dat heeft niet lang geduurd, want ze vonden het snel te koud.

Ik passeerde mijn dagen meestal door op de bank in de gang, of beneden. Maar op een bepaald moment was ik zodanig moe dat ik dan toch maar in ‘het café’ op mijn bed ging liggen ondanks de vieze lucht en het lawaai. Ik lag er met mijn ogen dicht, maar van slapen kwam niet veel in huis.

Toch moet de buurvrouw gedacht hebben dat ik sliep want ik hoorde haar zeggen tegen haar bezoek:

– ‘Ze vindt zij mijn bezuuk lastig. Moar asse d’er nie tegen kan, dan moe ze moar een koamer apart vroagen, hé.’

Ik heb niet de moeite genomen om het er nog over te hebben, maar van mij heeft ze niet veel klank meer gekregen. Ik hou van mensen, maar ik kan niet tegen mensen met twee gezichten. Dan keer ik me zodanig dat ik geen van beide gezichten nog moet zien.

Ik lig nu op de kamer naast die van vorige week en ik heb gelukkig een hele lieve buurvrouw. Ze kwam zich meteen voorstellen toen ik aankwam en ze bood meteen aan dat ik haar hulp mocht inroepen als het nodig was.

En bij de vorige kreeg ik als kers op de taart na al het bezoek ook nog eens haar TV-programma’s kado. Van mij mogen mensen kijken naar wat ze willen, maar Familie, Blind Getrouwd en Top Chefs zijn aan mij niet besteed.

Nu staat die lichtbak minder aan en als hij aan staat dan is er het nieuws en al eens een programma over actualiteit. En een goed filmke zal ik ook niet versmaden.

Soort zoekt soort.

En nu is het genoeg met gezaag en tijd om het over iets anders te hebben.

Ik ging vanmorgen een sigaret roken, fris gewassen, met een gewassen-maar-niet-gestreken pyjama. Er zat maar één persoon, een dametje met mongolisme, vastgeketend aan een infuus dat veel ingewikkelder was dan het mijne. Ze rookte een gerolde sigaret, en ze stopte niet met hoesten. Ik merkte dat ze het erom deed, dat ze de hoest zelf opriep. Uuh-uuh…..uuh-uuh…..uuh-uuh…. altijd in hetzelfde ritme. Ik kijk haar aan zonder iets te zeggen.

– ‘Ik heb het aan mijn longen!’ zegt ze.

– ‘Ja, dat hoor ik. Is het dan wel slim om zo te roken?’

Ze hoort het niet, of wel, maar ze antwoordt in elk geval niet.

Na het aanhoudende artificiële gehoest kijkt ze me aan, en zegt:

‘Ik vind da plezant’

‘Ah ja? Ik denk dat dat niet zo goed is voor je longen als je dat zo uitlokt.’

waarop ik een luid en kordaat antwoord kreeg:

‘Ik doe mijn goesting!!’

Tja. Natuurlijk kan ze haar goesting doen. Ik moei er me niet mee. Ik heb genoeg aan mijn oren met mijn eigen stomme buik zonder mezelf op te dringen als goede fee voor de mongole (of hoe zeg je dat?) longpatiënten.

Hoewel ze mij hier in dat rookkot al ‘moeder Theresa’ hebben gedoopt. Dat kwam zo:

Toen ik eraan kwam waren er drie mannen van vreemde origine die elkaar kenden. Eén ervan stond recht en sprak een jong en tenger dametje aan die aan het roken was. Hij maakte een opmerking over de kamerjas die ze droeg omdat die een kap had in de vorm van een konijntje. Hoe het gesprek er uiteindelijk opgekomen is weet ik niet meer, maar op een bepaald moment deed ze haar kamerjas wat open om te tonen dat ze zwanger was. 8,5 maanden. Ze kreeg daar een sermoen van die man, dat het niet verantwoord was, en dat ze aan haar kindje moest denken. Ze pruttelde tegen en zei dat ze maar vier sigaretten per dag rookte.

En dat bleef daar maar doorgaan, dat sermoen en dat verwijt tot het kind tranen in de ogen kreeg. Ik kon het niet meer aanhoren en ben er tussen gekomen. Ik zei tegen die man dat hij haar stress bezorgde en dat hij ermee moest ophouden. Want van stress ga je als roker nog meer roken. Dat lachte hij weg en liet zich niet stoppen.

Maar die kende ons Annie nog niet.

Ja hoor, ik weet dat het niet goed is om te roken als je zwanger bent, maar uiteindelijk heeft onderzoek uitgewezen dat er enkel risico is op een prematuur, en dat het roken op zich niet schaadt aan de baby. En dat meiske zei dat de dokter gezegd had dat alles OK was met haar kindje en dat het al zwaar genoeg was.

Dus begin ik de tegenaanval door te zeggen dat ik ook drie gezonde kinderen op de wereld heb gezet, met gewicht van 3,300  kg tot 3,850 kg. Zonder te stoppen met roken (moet ik me nu doodschamen? Ben ik nu slecht? Ben ik minderwaardig? Vies?).En dat ze zich helemaal geen zorgen moest maken. Liever relax en een paar sigaretjes dan gestresst zonder.

En voilà, vanaf daar werd ik moeder Theresa. Ik vind het niet erg.

(wordt vervolgd….)

2 gedachten over “HET ZIEKENHUIS – herstelling onder garantie – Deel 4

  1. Annie

    Ik ben het helemaal oneens met je…..
    Komt vast door al die chemische troep in je lijf!
    Een staande ovatie aan de man van vreemde origine..

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *