Hier zijn we dan. Aangekomen, geïnstalleerd en al meteen mishandeld zoals het een goed ziekenhuis betaamt. Maar allez, ‘k zit aan mijne computer, dus dat wil zeggen dat ze me voorlopig efkes gerust laten en dat ik u mijn wedervaren kan vertellen.
’t Begon al direct bingo deze morgen bij het ochtendkrieken. Op andere dagen ben ik een redelijk normaal mens, enfin dat denk ik toch – maar ik kan mis zijn -, maar vandaag moet ik toegeven dat het toch een beetje anders was dan dat ge van een gezonde kop zou verwachten.
Ik trek mijn ogen open, spring gelijk een gestoken varken dat bed uit. Herman stond daar stillekes zijn kleren aan te doen om mij niet wakker te maken. Hij laat een schreeuw van ’t verschot, en ik roep: ‘ik moet opstaan’, terwijl ik begin rond te hossen op zoek naar mijn sloffen en mijn bril. Hij schiet in een lach, maar mijn ernst is niet te vermurwen. Ik totter de trap af en tegen dat ik beneden ben komen mijn hersens tot leven.
– ‘Jaaaa’, zegt Herman, ‘zo heb ik u nog niet gezien ’s morgens. Wa was da? ‘
Tja, dat zal wel de programmering van mijn onderbewuste geweest zijn. Ik moest immers nog met de kleine Len naar de tandarts, en mijn auto moest nog naar de garage en ik moest de vuilbakken nog buiten zetten, de poes eten geven, de vaatwas leegmaken, kortom het drukke leven van een gepensioneerde.
En dan vergeet ik nog het belangrijkste: ik had nog maar één sigaret en ik wist wel zeker dat ik het daarmee niet zou trekken tot twee uur in de namiddag, het uur ‘U’ waarop ze mij hier binnen wilden hebben. Dus moest ik tussen al de bezigheden in ook nog een bezoekje zien te plannen naar de sigarettenwinkel. En ja, ik wist dat ik geen heel pak meer zou oproken, maar daar had ik al een heel goed plan voor bedacht. Enfin, dat dacht ik toch. ’t Is uiteindelijk anders uitgedraaid.
Mijnen halven trouwboek heeft in de namiddag thuiswerk gepland, zodat hij taxi kon spelen voor mij. En pas op hé, dat heb ik hem niet moeten vragen, zulle. Hoe lief is da nie?
Dus van zodra hij thuis kwam springen we elk in onze auto om eerst naar de garage te rijden en mijn bolide daar af te zetten voor zo min of meer dezelfde reden als ik naar het ziekenhuis zou gaan: Efkes de carrosserie oplappen en een groot onderhoud zodat de boel weer een tijdje kan functioneren.
Herman dumpt mij aan de ingang van het ziekenhuis. Ik had hem gezegd dat hij maar naar huis moest rijden, want dat ik een groot meiske ben en wel alleen naar binnen durf gaan. Hoedanook, ik zou eerst nog een sigaret of twee in het pafkot roken, want we waren een kwartier te vroeg, dus dat kwam goed uit.
En ik moest ook nog mijn voorgenomen plannetje uitvoeren: ik zou mijn overgebleven sigaretten en mijn aanstekers aan één van de aanwezige rokers geven alvorens ik door die deur zou stappen.
En toen ik daar dus mijn laatste sigaret aan het dompen was bleek het plots allemaal niet zo eenvoudig. Eerst zaten er enkel een koppel van Turkse of Marokkaanse oorsprong wiens gekwebbel ik niet verstond, en er zat een man die na een minuut het rookkot verliet omdat zijn peuk op was. Daar zat ik dan met mijn schat die ik wilde weggeven. Hoe loos is dat niet?
Maar geen nood. Plots schoot dat kot daar weer vol alsof er een voetbalmatch zou gaan beginnen. Dat was natuurlijk het andere uiterste en dus te veel van het goede. Wie moest ik daar nu gaan uitkiezen?
Er komt een jongeman binnen die mij vraagt of hij mijn aansteker mag lenen.
– ‘Ik heb wel sigaretten,’ zegt hij, ‘ maar genen briquet. Hoe stom is dat, hé’.
En daarmee had hij zichzelf uitgeroepen tot grote winnaar, zie. Hij had zich samen met zijn lief net buiten het rookkot opgesteld, en wanneer mijn longen ongezond maar voldaan en tevreden toelieten om het kot te verlaten heb ik hem mijn pakje en mijn aansteker gegeven.
Die gast wist niet waar hij het had.
– ‘Hoe?? Moet ge die niet meer hebben? Gaat ge stoppen?’
Ah ja vaneigens. Anders zou ik mijn saffies niet weggeven, nietwaar.
En vervolgens stapt ons Annie met haar valieske door de deur naar de inschrijvingen. Daar papierkes invullen en ondertekenen en dan een telefoontje plegen naar de afdeling… Oei! De kamer is nog niet vrij. Ze vraagt of ik misschien wil dat ze mij terug uitschrijft zodat ik nog eens de stad in kan.
WABLIEF?? Weet dat mens wel dat ik juist mijn dierbare sigaretten heb weggegeven en ze zou me nu zonder wapens de gemene wereld insturen?
– ‘Euh… kan ik ook gewoon wachten? Zal het lang duren?’
Ze wil nog wel eens bellen en vragen hoe snel het daar kan geklaard worden. Momentje geduld…
– ‘Drie uur’ is haar antwoord.
– ‘Moet ik drie uur wàchten????’
– ‘Neeneen, om drie uur zou de kamer misschien wel vrij zijn, maar we moeten tegen die tijd nog eens terugbellen. Ge kunt een koffieke gaan drinken in de cafetaria’.
Allez ja, de eerste keer in mijn leven dat ik een koffie ga drinken zonder daarna een sigaret te roken. Voor alles is er een eerste keer.
Stond ik daar te boteren zonder mijn trooststokken, mijn kameraden, mijn toeverlaten, helemaal achtergelaten en geweigerd door het systeem. Mijn Calimero ging het bijna van me overnemen, en ik heb er zelfs – heel even maar – aan gedacht om een sigaret te gaan bietsen in het rookkot, maar dat heb ik niet gedaan. Zeg nu zelf, flink toch hé?
Om drie uur stipt meldt ik me opnieuw aan de balie. ‘k Zal u de details besparen, maar uiteindelijk ben ik dan tegen kwart voor vier op mijn kamer beland waar mijn buurvrouw druk aan de telefoon was. Ik hoorde flarden over ‘dat er langzaam meer en meer een klik was tussen ons’ en ‘dat we wel zullen zien waar we uitkomen’, en zo van dat vrouwengeroddel over nieuwe lieven, al is mijn buurvrouw zeker niet van de jongsten want ze is weduwe en ze heeft twee zonen waarvan de oudste in 1972 is geboren, dus piep is ze niet meer. Maar op liefde staat geen leeftijd.
En daar waar ik dacht dat ik op mijn gemak ging kunnen uitpakken was dat een vergissing want ze schoten direct in gang alsof de Spoed ermee gemoeid was.
Het obligate overlopen van ‘De Lijst Wie Je In Het Ziekenhuis Bent’ was het eerste. Of ik incontinent ben? Godzijgezegendneen. Of ik mezelf kan wassen? Dat is zeker dat. En de verpleegster zei dat ze zelf wel zag dat ik psychisch in orde was want dat kon ze zien. Ik heb haar tegengesproken, wat had ge verwacht?
– ‘Stoelgang?’
– ‘Wat bedoelt ge met Stoelgang?’
Ah ja, want dat is toch geen volle vraag hé? Een woord met een vraagteken daar kunt ge alle kanten mee uit. Het zou kunnen betekenen dat ze wilde vragen of ik zin had in stoelgang, maar dat zal het wel niet geweest zijn. Zo gortig maken ze het hier niet.
– ‘Hewel, of ge hier vandaag al zijt gewéést?’
Maar ba neen gij, ik kom hier nog maar just binnen.
– ‘Hier staat dat ik u een zuurstoftherapie moet geven, maar ik ga dat nog niet doen. Ik ga dat schrappen.’ zegt de verpleegster.
Ik trek efkes mijn wenkbrauwen bedenkelijk naar omhoog, maar ik hou mijn grote mond voor een keer. Ze zal wel weten wat ze doet, of misschien ook niet en dan krijgt ze wel op haar kop van die dokter. En ik heb toch geen goesting om met zo’n sissende trechter op mijn gezicht te lopen.
En dan vervolgens zegt ze dat ze mij aan het sporten gaan zetten want dat mijn BMI te hoog is. Hoe? Mijne man zegt toch altijd dat ik niet te dik ben? De leugenaar!
Enfin, na het afwerken van de lijst zinvolle en zinloze vragen is het tijd om mijn aders aan te vallen want ze hebben hier enige vampierneigingen. Als ge hier durft binnen komen moeten ze bloed tappen, niks aan te doen.
Ere wie ere toekomt. Die verpleegster kon het. Ik heb al andere fenomenen meegemaakt in dat hotel hier.
En terwijl dat mens me nog zat te doorprikken en leeg te laten lopen, kwam er hier eentje met een lege rolwagen binnen om me mee te nemen naar de radiografie. Dat is toch straf hé, dat ze in de file gaan staan om als volgende met u te kunnen zeulen.
Ik zei dat ze die rolwagen mocht terugdoen want dat ik best wel in staat was om zelf te stappen. Neen, dat mocht niet.
Allez zeg, ze zijn hier toch echt niet consequent hé. Aan de ene kant gaan ze mij aan het sporten zetten, maar aan de andere kant mag ik niet zelf meer stappen. Het zij zo. Ik heb het me dus laten welgevallen om me te laten vervoeren in die sportkar om vervolgens mijn warm bovenlijf tegen zo’n koude plaat te persen : ‘Niet ademen’…’ge moogt weer ademen’…
’t Zijn hier kleine tirannekes, zeker weten, en dat moet een mens hier ondergaan zonder de steun van een saffie. Bloed, zweet en tranen. Allez neen, tranen nog niet. Ik laat het u wel weten als ik ga beginnen blèten.
Tot blogs.
Amai Annie, ze kunnen je daar niet missen zeker? Je blog is, zoals altijd, sappig en heel sprekend. Ik zie het zo allemaal gebeuren! 🙂 Hopelijk ontslaan ze je snel wegens gezond en wel. Courage!
Dank je wel, Patricia! Het gaat hier in elk geval al de goede richting uit.
Net je laatste blog gelezen! Weer eens in de kliniek! Hopelijk snel en gezond er weer uit. Ik las met ongeloof je gevecht met de sigaretten… had verwacht dat de tegenslagen je nieuwe zouden doen kopen. Wat een sterke wil zeg.
Ben meer gaan lezen, zal een andere keer moeten verder doen om al je geschreven dingen te kunnen lezen…
Wens je het nodige doorzettingsvermogen en geluk toe om definitief te stoppen met roken….. heel dikke knuf
Dank je wel, lieve vriendin van me. Sterke wil? Over wie hebt ge het eigenlijk? Zit ge niet op de verkeerde blog te kijken? Haha. Veel leesgenot, Gina, en ge moet u niet spoejen want dat blijft daar nog wel efkes staan hoor. Knuf!
Optimisme is steeds jouw sterke kant. Je komt er en jouw humor is jouw sterkste wapen. Prachtig!
Merci, Brigitte. Soms denk ik ook: ik heb wel sterke wapens, maar waar is die wilskracht, hé?
Ge zijt terug heel goed op dreef met uw schrijverstalent Annie!
Heerlijk om te lezen!
Net gelezen…
Xxx
Genieten Inge, want ik ben niet van plan om hier lang te blijven. Het is dus voor degenen die dit graag lezen aangeraden om elk artikel een keer of vijf te lezen…:-) wegens gebrek aan meer dagen om te schrijven.